In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingskwestie tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man heeft op 6 oktober 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2016. De vrouw heeft in reactie hierop incidenteel hoger beroep ingesteld. De kern van het geschil betreft de vraag of een deel van de letselschadevergoeding die de vrouw heeft ontvangen, verknocht is aan haar, en of de man recht heeft op een deel van de door de vrouw ontvangen salarissen en de kosten van de huishouding. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 56,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, en dat hij de helft van de door de vrouw betaalde kosten van de huishouding over een bepaalde periode moet vergoeden. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de schadevergoeding van € 10.000,- die de vrouw ontving voor immateriële schade, niet verknocht is aan haar, maar tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de man € 2.080,- aan de vrouw moet betalen voor de kosten van de huishouding, en dat de vrouw € 7.500,- aan de man moet betalen, zijnde de helft van het bedrag dat zij onder zich heeft. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 april 2017.