ECLI:NL:GHAMS:2017:125
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging en afwijzing van verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige na overlijden van de vader
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die sinds 10 juni 2005 onder toezicht was gesteld. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren, vooral na het overlijden van de vader op 12 augustus 2016. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 10 maart 2017, maar de moeder betoogde dat de situatie in de thuissituatie verbeterd was en dat de minderjarige nu meer rust nodig had om het overlijden van haar vader te verwerken.
De gecertificeerde instelling (GI) daarentegen betwistte het standpunt van de moeder en stelde dat er nog steeds een instabiele situatie was voor de minderjarige, die begeleiding nodig had. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) gaf aan dat er bijna alle noodzakelijke hulp voor de minderjarige geregeld was, maar dat er nog een meeleefgezin ontbrak. Het hof overwoog dat de gronden voor de ondertoezichtstelling, die eerder samenhingen met de problematiek tussen de ouders en de vader, niet meer aanwezig waren na zijn overlijden. De moeder had inmiddels hulpverlening geaccepteerd en was actief op zoek naar een nieuw meeleefgezin.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf de datum van de uitspraak, maar de eerdere beschikking voor het overige bekrachtigd. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling niet verder wordt verlengd, maar dat de eerdere maatregelen tot die datum blijven gelden.