Uitspraak
mr. C.F.W.A. Hammen
mr. drs. P.A. Brandsma, beiden kantoorhoudende te Rotterdam,
mr. K.C. Mensink, kantoorhoudende te Den Haag,
mr. K.C. Mensink,kantoorhoudende te Den Haag,
mr. C.F.W.A. Hamm en mr. drs. P.A. Brandsma, beiden kantoorhoudende te Rotterdam.
1.Het verloop van het geding
2.De feiten
management buy outvan Enraf te komen.
invulling en/of functioneren van het management van Enraf-Nonius B.V.;
leveranties door [KMF] B.V. of aanverwante vennootschappen;
belangrijke investeringen (boven de 150.000 Euro per investering) door NCI dan wel Enraf-Nonius B.V.;
[J] (de weduwe van [H] ). Sinds 9 maart 2016 vormen [B] en [C] het bestuur van Vanes.
als strijdig met de tussen [E] en Enraf- Nonius (of haar aandeelhouders) gesloten overeenkomst beschouwen (…)”.De brief vervolgt:
Het doel van [E] om in 2001 actief deel te nemen aan de verzelfstandiging van Enraf-Nonius – door middel van het ter beschikking stellen van de volledig benodigde koopsom – lag nu juist in de wens om het afzetkanaal van de behandelbanken binnen de grenzen van het redelijke zeker te stellen. (…) Dat betekent niet dat wij voorstander zijn van gedwongen winkelnering. Wel zijn wij van mening dat de duiding “preferred supplier” in combinatie met een exclusieve samenwerking van vijfenveertig jaar (…) een grote mate van zorgvuldigheid vereist. Deze zorgvuldigheid behelst wat ons betreft dat eerst met [E] over ontwikkelbehoeftes wordt gesproken en dat alleen wanneer [E] het pakket van eisen en wensen (te duur, niet innovatief etc.) niet kan realiseren, het Enraf-Nonius vrij staat om met derden te ontwikkelen. In het laatste geval bestaat echter het contractuele recht tot ‘last refusal’ hetgeen inhoudt dat zelfs indien (…) bij een ander wordt ontwikkeld, [E] het recht tot produceren kan afdwingen door de prijs van deze concurrent over te nemen.”
preferred supplier’, aan [G] geschreven dat “
[KMF] B.V. wordt geconfronteerd met een situatie waarin haar wordt verzocht om (…) know-how ter beschikking te stellen en prijzen te calculeren die niet uitsluitend dienen in de relatie [E] /Enraf maar die ook (zouden) kunnen worden gebruikt om de prijsaanvragen bij de betrokken derden-leveranciers te voeden. Dit betekent dat niet alleen het leverancierschap van [E] wordt bedreigd maar dat er bovendien concreet risico bestaat dat haar goodwill wegvloeit ten gunste van derden.”
e-mailbericht gereageerd. In dit e-mailbericht zijn zij ingegaan op de achtergrond van de management buy-out en hebben zij in dat verband geschreven dat er sprake was van een extreem kwetsbaar bedrijf, dat afhankelijk was van Delft Instruments en [E] (die gezamenlijk de controle hadden over ongeveer 90% van het totale productenpakket van Enraf) en dat grote financiële verplichtingen had jegens genoemde bedrijven. Zij hebben voorts onder meer het volgende geschreven:
Strategisch gezien zat [E] nog[in]
een veel betere positie omdat ze indirect ook de productie van Delft Instruments kon beheersen. Naast de banken van [E] (ong. 35% van het productenpakket van Enraf-Nonius) was [E] tevens toeleverancier aan DI voor onderdelen van vrijwel alle elektronica producten. [E] had hiermee feitelijk controle over 90% (35% direct + 55% indirect) van het productenpakket van Enraf-Nonius. (…) Zeker in het begin (…) waren wij erg bang dat [E] de afgesproken samenwerking (…) zou opblazen door leveringen te stoppen. (…) Door in de statuten op te nemen dat alle partijen moest[en]
instemmen bij besluiten inzake “Leveranties door [KMF] ” werd de positie van Enraf-Nonius juist iets sterker ten opzichte van [E] . (…) De tekst is dus oorspronkelijk bedoeld als beschermingsmaatregel voor Enraf-Nonius. De tekst is dus zeker geen vetorecht op ontwikkeltrajecten en ook zeker niet bedoeld om een vorm van gedwongen winkelnering bij [E] af te dwingen. De status van ‘preferred supplier’ heeft altijd al betekend dat aan die partij de voorkeur zal worden gegeven bij een aanbieding van een product of onderdeel indien er sprake is van min of meer gelijke condities (prijs, kwaliteit, levertijden e.d.).
aanzet” gezonden voor een “
document (…) wat duidelijke richtlijnen bevat over de te volgen werkwijze”. Dit document houdt onder meer het volgende in:
make or buy’ beslissing van de totale behandelbank bij [E] zal liggen, in ruil waarvoor [E] de garantie verstrekt dat de maakprijs van de behandelbank gelijk zal zijn aan de som der delen.
(…) De vele gesprekken in het voorjaar – in combinatie met het gegeven dat wij als bestuurder A niet instemmen met een ontwikkeltraject zonder [E] – heeft er uiteindelijk toe geleid dat [B] / [E] voorzichtig toegang tot een aantal personen van het ontwikkelteam heeft gekregen en aldaar onze know-how heeft mogen aandragen. (…) De houding van Enraf-Nonius is, ondanks jullie toezegging dat de tussen ons bestaande afspraken over de productie van de behandelbanken worden gerespecteerd, geheel passief. (…) Tijdens ons gesprek op 10 oktober jl. heb ik jullie medegedeeld dat ik een slecht gevoel had bij het gesprek (…) Wij hebben sterk het gevoel dat Enraf veel verder is met de ontwikkeling van de bank dan zij naar [E] toe wil laten blijken. Ook om die reden heb ik nogmaals benadrukt dat er geen geldig besluit ligt dat de behandelbank bij een ander dan [E] in productie gegeven mag worden en dat ik niet zal aarzelen om in rechte op te treden indien mocht blijken dat Enraf – ondanks alle gesprekken en toezeggingen – toch die weg bewandelt.”
is duidelijk naar voren gekomen dat er bij het ontwikkelteam geen enkel voornemen bestaat om de tussen ons bestaande afspraken te honoreren (…). Jullie hebben het proces op zijn beloop gelaten of (…) jullie hebben actief aan de schijnopstelling jegens [E] meegewerkt. Hiermee zijn diverse statutaire bepalingen en onderlinge afspraken geschonden. Daar bovenop is deze werkwijze, mede gelet op de veertig jaar lange exclusieve samenwerking, onrechtmatig jegens [KMF] .
willen (…) jullie onvoorwaardelijke toezegging dat [E] onderdeel wordt van het ontwikkelteam en ongehinderde toegang krijgt tot alle beschikbare informatie over de nieuw te ontwikkelen bank. (…)”
) gerespecteerd dienen te worden. Deze statuten schrijven op dit specifieke onderwerp unanimiteit in de besluitvorming voor en bovendien kunnen bestuursbesluiten van[Holding]
binnen Enraf alleen tot uitvoering worden gebracht door een bestuurder A en B gezamenlijk. Jullie kunnen als bestuurder B zeker op dit punt niet het heft in eigen handen nemen. Uit jullie mail blijkt dat jullie dit punt volledig negeren.
“die strekken tot (…) staking van de ontwikkeling en productie van de nieuwe behandelbank bij andere partijen dan KWF, (…) beëindiging van het verstrekken en toestaan van gebruik van kennis en knowhow van KMF door derden; (…) verstrekking van alle informatie met betrekking tot (de ontwikkeling van) de nieuwe behandelbank aan Vanes en (…) houden van een bestuursvergadering en van een aandeelhoudersvergadering (…) ten behoeve van de besluitvorming over (het hervatten van) de ontwikkeling van de nieuwe behandelbank en de vraag wie die ontwikkeling en aansluitend de productie daarvan zal gaan doen”.
e inhoud van de brief is behoorlijk tendentieus en strookt niet bepaald met de werkelijkheid, desalniettemin lijkt het ons toch goed om weer gezamenlijk aan tafel te gaan zitten. (…) We hebben daarbij echter grote bezwaren tegen de éénzijdig vooraf gestelde voorwaarden. (…)”
, dat bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten met betrekking tot (onder meer) de leverancierspositie van KMF slechts met unanimiteit van stemmen kunnen worden genomen. Daarvoor is dus onze instemming vereist. Aangezien[Holding]
enig bestuurder is van Enraf, geldt dat unanimiteits- en instemmingsvereiste ook voor haar bestuursdaden in Enraf. Een procuratiebevoegdheid kan nimmer de bestuursbevoegdheid te buiten gaan. Voorzover ons bekend is, heeft NCIH als bestuurder van Enraf nimmer besloten om Enraf de ontwikkeling en productie van een nieuwe behandelbank in gang te laten zetten. Dat betekent dat bij Enraf sprake is van schending van de procuratiebevoegdheden. Deze schending is des te kwalijker, nu jullie daarbij ‘dubbele petten’ op hebben, enerzijds als bestuurder van[Holding]
en anderzijds als procuratiehouder van Enraf. (…)”
3.De gronden van de beslissing
joint venture, de aandeelhoudersovereenkomst en met de statuten van Holding, alsook met de vennootschappelijke redelijkheidsnorm van art. 2:8 BW. Nadat [E] hiertegen had geprotesteerd, zijn er afspraken vastgelegd over de positie die KMF bij de ontwikkeling zou hebben, maar Enraf c.s. handelen in strijd met deze afspraken: KMF ontvangt onjuiste en onvolledige informatie, Enraf verstrekt geheime
know-howvan KMF aan derden en Enraf misleidt [E] door zich heimelijk aan derden/concurrenten van KMF te committeren. Enraf c.s. zijn nu ook bezig [A] als aandeelhouder in Holding weg te werken door het negeren van haar rechten op informatie en dividend. Goede redenen om van dividenduitkering af te zien zijn er niet maar de meerderheidsaandeelhouders zijn zelfs niet bereid om te praten over dividend. Het ontslag van Vanes als bestuurder A van Holding is in strijd met de statuten en de afspraken tussen partijen, alsook met de redelijkheidsnorm van art. 2:8 BW. Door dit – onrechtmatige – ontslag is een impasse in Holding ontstaan. Doordat geen bestuurder A meer aanwezig is, kan Holding niet meer rechtsgeldig besluiten en kan zij niet meer bevoegd worden vertegenwoordigd. De impasse binnen het bestuur van Holding heeft ook een impasse binnen het bestuur van Investments en Enraf tot gevolg. Ten slotte heeft [A] aangevoerd dat sprake is van ongeoorloofde belangenverstrengeling nu de belangen van de vennootschap worden bepaald door de belangen van [G] en [F] .
leveranties door [KMF] ”, niet voor leveranties van derden die mogelijk invloed hebben op de leverancierspositie van KMF. Dit stemt ook overeen met de bedoeling van de betrokken partijen zoals die blijkt uit hun feitelijke gedragingen: Enraf heeft al eerder behandelbanken ontwikkeld buiten KMF om, zonder dat [H] daar bezwaar tegen had: de Manuxelect (geïntroduceerd in 2008) en de Manumed-ST (in 2010). De door [A] ingeroepen statutaire bepalingen hebben een geheel andere strekking dan [A] meent: ze hadden de strekking om Enraf te beschermen tegen de (destijds) invloedrijke leverancier [E] .
preferred supplier’ voor Enraf zou hebben is juist, maar daarmee is slechts bedoeld dat KMF bij overigens gelijke condities de voorkeur geniet boven andere leveranciers. Er is geen enkel bewijs voor de stelling dat KMF gerechtigd zou zijn tot de exclusieve ontwikkeling en productie van behandelbanken voor Enraf. En als er al zo’n afspraak zou zijn, dan gaat het om een in beginsel opzegbare duurovereenkomst. Enraf heeft niet de intentie om KMF ‘eruit te werken’ als leverancier maar staat voor de noodzaak marktaandeel terug te winnen. De Manumed-banken van KMF zijn zeer goed, maar ook duur en voldoen daarmee niet aan de actuele vraag van de (wereld-)markt naar goedkopere alternatieven: sinds 2007 is de afzet van de Manumed-banken gedaald van 5500 per jaar naar ongeveer 3000 per jaar.
know-how. Het is niet juist dat Enraf in maart 2016 zou hebben toegezegd dat de ontwikkeling en productie van de nieuwe behandelbank (alsnog) exclusief aan KMF zou worden uitbesteed. De manier van samenwerken zoals [A] die aangaf in het document in haar e-mail van 12 april 2016 (zie 2.19) is dus niet overeengekomen. [A] wist dat er ook andere leveranciers bij de productie van de nieuwe bank zouden worden betrokken. Het is haar eigen keuze geweest om niet aan het ontwikkelproces deel te nemen.
coupvan de minderheidsaandeelhouder [A] .
samplesen het doen van offerte voor onderdelen daarvan. Partijen zijn verzeild geraakt in een discussie over de uitleg van het begrip ‘
preferred supplier’dat naar beider opvatting op de leverancierspositie van KMF van toepassing is, maar over de uitleg en reikwijdte waarvan zij diepgaand van mening verschillen en waarbij niet alleen de uitleg van de statuten maar ook de status van de in 2.5 vermelde concept-overeenkomst en het in 2.19 vermelde ‘document’ in geschil zijn. De Ondernemingskamer treedt niet in dit – op zichzelf bezien – vermogensrechtelijke geschil, maar constateert wel dat het om een onderwerp gaat dat tot collegiaal bestuursoverleg binnen Holding noopte. Reeds op deze constatering stuit het ontvankelijkheidsverweer van Enraf c.s. af, evenals haar verweer dat [A] misbruik maakt van haar bevoegdheid een enquête in Enraf c.s. te verzoeken. De Ondernemingskamer is van oordeel dat van Pascom en Balide in een eerder stadium meer transparantie jegens hun medebestuurder Vanes had mogen worden verwacht en dat over de besluitvorming over de ontwikkeling van een nieuwe behandelbank deugdelijk bestuursoverleg had moeten worden gevoerd. Het achterwege blijven hiervan vormt een gegronde reden om aan een juist beleid van Enraf c.s. te twijfelen.
“leveranties door [KMF]” ligt naar het oordeel van de Ondernemingskamer in het verlengde hiervan. Deze bepaling duidt erop dat de van [E] afkomstige bestuurder met betrekking tot desbetreffende besluiten een beslissende stem moest kunnen hebben. Het verweer van Enraf c.s. dat deze bepaling juist strekte tot bescherming van Enraf houdt naar het oordeel van de Ondernemingskamer geen stand in het licht van de destijds – in 2001 – geldende omstandigheden, waaronder het belang van [E] om haar investering in (de koopsom van de aandelen) Enraf te waarborgen.