ECLI:NL:GHAMS:2017:1218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
23-005247-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 16 december 2015, waarin hij was veroordeeld voor bedreiging van zijn levensgezel. De bedreiging vond plaats op 9 oktober 2015 te Hoorn, waarbij de verdachte dreigende woorden had geuit tijdens een telefoongesprek met de aangeefster. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De verklaringen van de aangeefster werden als bewijs gebruikt, en het hof oordeelde dat de bedreigingen voldoende angst bij de aangeefster hebben gewekt. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en 20 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel en een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de ernst van de bedreigingen en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005247-15
Datum uitspraak: 28 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-205372-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2016 en 14 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 9 oktober 2015 te Hoorn, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"als ik thuis kom dan hoek ik jou en dan zal ik niet of je de politie belt" en/of "Ik ben fucking benieuwd wie de politie durft te bellen. Doe het. Die onthoofd ik waar de politie bij staat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tijdens het telefoongesprek de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit, aangezien de politie deze bedreigingen niet zelfstandig op de geluidsopname heeft gehoord en geen van de andere betrokkenen over die specifieke uitlatingen heeft verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de bewoordingen “Als ik thuis kom dan hoek ik jou en dan zal ik zien of je de politie belt” geen bedreiging met zware mishandeling opleveren. De bewoordingen “Ik ben fucking benieuwd wie de politie durft te bellen. Doe het. Die onthoofd ik waar de politie bij staat” waren niet gericht tegen de aangeefster [slachtoffer], maar tegen getuige [getuige].
Het hof overweegt als volgt.
Op 9 oktober 2015 belde aangeefster [slachtoffer] het alarmnummer 112. Haar vriend, naar later bleek de verdachte, was op dat moment onderweg naar hun huis. [slachtoffer] had even daarvoor een telefoongesprek met de verdachte gevoerd en was naar aanleiding daarvan bang geworden dat hij haar bij thuiskomst zou gaan mishandelen. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij dat [slachtoffer] huilde en dat haar handen trilden. Aan haar trillende stem hoorden de verbalisanten dat zij erg bang was. Op 10 oktober 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door de verdachte.
[slachtoffer] heeft een geluidsopname gemaakt van het hiervoor bedoelde telefoongesprek en verbalisant [verbalisant] heeft de opname uitgeluisterd. Uit het hiervan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt het volgende. De verdachte bevond zich tijdens het telefoongesprek bij de getuige [getuige], die het gesprek dus kon volgen. [getuige] had tegen de verdachte gezegd dat zij van [slachtoffer] had vernomen dat [slachtoffer] de politie zou bellen als ze een hoek van de verdachte zou krijgen. Hierop zei de verdachte: “Als ik thuis kom dan hoek ik jou en dan zal ik zien of je de politie belt”. Kort voor het einde van het telefoongesprek zei de verdachte: “Ik ben fucking benieuwd wie de politie durft te bellen. Doe het. Die onthoofd ik waar de politie bij staat”.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen verbalisant [verbalisant] heeft waargenomen tijdens het uitluisteren van het telefoongesprek tussen [slachtoffer] en de verdachte. Dat verbalisant [verbalisant] samen met de aangeefster het gesprek heeft beluisterd, doet daaraan niet af. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit.
De zin “Als ik thuis kom dan hoek ik jou en dan zal ik zien of je de politie belt” was wel degelijk tegen [slachtoffer] gericht. De verdachte bevond zich namelijk bij mevrouw [getuige] en kon derhalve alleen maar bij [slachtoffer] ‘thuis komen’; zij was bovendien degene die gezegd zou hebben dat ze de politie zou bellen. De bewoordingen “Ik ben fucking benieuwd wie de politie durft te bellen. Doe het. Die onthoofd ik waar de politie bij staat” waren blijkens de inhoud en de context van het gehele telefoongesprek zowel tegen [slachtoffer] als [getuige] gericht.
Aangeefster [slachtoffer] is zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep als getuige gehoord. Zij bleef erbij dat zij zich tijdens het telefoongesprek bedreigd voelde door de verdachte, hetgeen de kern van het ten laste gelegde bevestigt en deze verklaring kan dus voor het bewijs gebruikt worden.
Het hof constateert dat zij ook in hoger beroep haar verklaring bij de politie voor het overige heeft trachten af te zwakken. Zij heeft verklaard dat zij zich de details niet meer herinnerde en tevens dat zij de negatieve aspecten van het gedrag van de verdachte destijds nogal had aangedikt. Zij heeft hiervoor echter geen noemenswaardige reden naar voren gebracht. Het verhoudt zich ook niet met de toestand waarin zij op 9 oktober 2015 door de verbalisanten werd aangetroffen, kort nadat zij het alarmnummer had gebeld en evenmin met haar verklaring in hoger beroep dat de verdachte in het verleden alle nare uitlatingen die in haar aangifte zijn opgesomd wel tegen haar had gedaan.
Gezien de volgende omstandigheden te weten:
  • dat de getuige [slachtoffer] ook in hoger beroep heeft bevestigd dat zij zich door de verdachte bedreigd voelde in genoemd telefoongesprek;
  • de inhoud van het gehele telefoongesprek;
  • de inhoud van de aangifte als geheel en tenslotte
  • de hectiek waar de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] aan onderhevig is geweest,
zal het hof geen acht slaan op de verklaringen van [slachtoffer] als getuige in eerste aanleg en hoger beroep voor zover zij het gedrag en mogelijk de intentie van de verdachte voorafgaande en ten tijde van het ten laste gelegde heeft geprobeerd af te zwakken.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de uitlating: “Als ik thuis kom dan hoek ik jou en zal ik zien of je de politie belt” op zichzelf geen bedreiging met zware mishandeling oplevert, laat staan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Deze opmerking kan echter niet los worden gezien van hetgeen hij daarna tegen haar heeft gezegd. De uitlatingen in onderling verband en samenhang bezien waren voldoende om bij de aangeefster de redelijke vrees op te wekken dat zij het leven zou verliezen.
De gevoerde verweren worden in zoverre verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2015 te Hoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"als ik thuis kom dan hoek ik jou en dan zal ik zien of je de politie belt" en "Ik ben fucking benieuwd wie de politie durft te bellen. Doe het. Die onthoofd ik waar de politie bij staat".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1000,-.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op grove wijze dreigen van zijn vriendin met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof acht het zeer laakbaar dat de verdachte het in zijn frustratie heeft laten komen tot deze ernstige bedreigingen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gevoel van veiligheid van het slachtoffer op dat moment aangetast en ontstond voor haar een zeer angstige situatie.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 februari 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van bedreiging, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof, anders dan de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat deze geldboete slechts gedeeltelijk in voorwaardelijke vorm dient te worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2017.