ECLI:NL:GHAMS:2017:1216

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
23-003666-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal met betrekking tot goederen van Albert Heijn to Go

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 22 september 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1960 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor winkeldiefstal. De tenlastelegging betrof het stelen van een verpakking gehaktballetjes, twee goudsalami's en een Russisch slaatje uit een Albert Heijn to Go vestiging op Schiphol op 20 april 2016.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als volgt vastgesteld: de verdachte heeft op 20 april 2016 te Schiphol met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de genoemde goederen weggenomen. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsloten. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist, terwijl de raadsman verzocht om een lagere straf. Het hof overwoog dat winkeldiefstal, ongeacht de waarde van de gestolen goederen, overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt. Gezien het strafblad van de verdachte, dat veelvuldige veroordelingen voor vermogensdelicten bevatte, oordeelde het hof dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken passend was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot deze straf en de tijd in voorarrest in mindering gebracht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003666-16
Datum uitspraak: 28 maart 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-083848-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een verpakking gehaktballetjes, twee goudsalami's en/of een russisch slaatje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn to Go (vestiging [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe‑eigening heeft weggenomen een verpakking gehaktballetjes, twee goudsalami's en een Russisch slaatje, toebehorende aan Albert Heijn to Go (vestiging [adres]).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan de politierechter. Daartoe heeft hij aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de volgende omstandigheden: de geringe prijs van de gestolen goederen, de verdachte heeft deze gestolen om zichzelf te voorzien in zijn eerste levensbehoefte en de omstandigheid dat naarmate een hogere straf wordt opgelegd, de verdachte eerder tot ongewenst vreemdeling zal worden verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstallen veroorzaken overlast en schade bij de betrokkenen, ook als het gaat om goederen met een geringe waarde. Naast eventuele schade brengen winkeldiefstallen ook gevoelens van onveiligheid en onzekerheid in de samenleving met zich.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 februari 2017 is hij in het verleden veelvuldig onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf als door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep geëist, passend en geboden. Gelet op het strafblad kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding een lagere straf aan de verdachte op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2017.