Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 6 februari 2017 is gebleken dat de man niet, althans niet volledig aan alle actiepunten heeft voldaan. De man heeft slechts een eenmalige urinecontrole laten uitvoeren en maar deels voldaan aan het actiepunt om [de minderjarige] maandelijks een kaartje te sturen. Gebleken is dat de man gelijktijdig vier verjaardagskaarten (één kaart voor ieder jaar) aan [de minderjarige] heeft gestuurd. Tevens heeft de man haar een kerstkaart en een kaart voor haar vijfde verjaardag gestuurd.
Ter zitting van 6 februari 2017 heeft de man zijn meest recente arbeidsovereenkomst laten zien en verklaard dat hij gemiddeld 32 uren per week werkt. Uit die arbeidsovereenkomst is gebleken dat de man tot december 2017 in tijdelijke dienst is aangesteld als chauffeur bij [uitzendbureau] . Naar het oordeel van het hof heeft de man daarmee voldoende aangetoond dat hij werk heeft. Voorts is gebleken dat de man in ieder geval vanaf juli 2016 maandelijks een bijdrage tussen € 20,- en € 50,- als zakgeld voor [de minderjarige] aan de vrouw heeft betaald. Het hof gaat ervan uit dat de man dit zal blijven doen. Voorts heeft de man, conform het advies van de raad uit het raadsrapport van 19 november 2015, verscheidene keren contact gehad met het Ouder- en Kindteam van de gemeente Amsterdam teneinde zich te laten voorlichten over de ontwikkeling van een vier-/vijfjarig kind.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man weliswaar niet (volledig) aan alle actiepunten heeft voldaan, maar dat hij zich niettemin wel zekere inspanningen heeft getroost. Daar komt bij dat de vrouw, hoewel zij met het geven van statusvoorlichting aan [de minderjarige] een voor haar grote en voor [de minderjarige] belangrijke stap heeft gezet, evenmin de voor haar bestemde actiepunten in het raadsrapport volledig heeft opgevolgd. De vrouw heeft om haar moverende redenen geen contact gezocht met het wijk-/sociale team of de huisarts voor een doorverwijzing naar De Wering teneinde uiterlijk binnen negen maanden te starten met begeleide omgang, zodat tot nu toe geen enkel begeleid contact tussen de man en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. Blijkens de door haar overgelegde afschriften van e-mails aan de man heeft de vrouw weliswaar (in de maanden maart, april, mei, juli, augustus en december 2016 en in de maand januari 2017) informatie over [de minderjarige] aan de man gestuurd, alsmede een link naar de door [de minderjarige] voor de man gemaakte tekening, maar zij heeft de man niet maandelijks over [de minderjarige] geïnformeerd. Voorts is gebleken dat de vrouw in de periode van december 2015 tot mei 2016 EMDR-therapie heeft gehad, maar dat zij hiermee (na pensionering van haar behandelaar) is gestopt en dat zij deze traumabehandeling derhalve niet heeft afgerond. Hoewel het beide partijen niet is gelukt zodanige stappen te zetten om daarmee tot begeleide omgang te komen, hebben zij beiden hierin wel enige beweging laten zien. Gelet hierop acht het hof het, mede gezien het door de raad ter zitting van 6 februari 2017 gegeven advies, in het belang van [de minderjarige] om aan deze voorzichtig positieve ontwikkelingen een vervolg te geven. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [de minderjarige] , zoals blijkt uit de verklaringen van de vrouw daaromtrent, positief heeft gereageerd op de statusvoorlichting. Het hof acht het, evenals de raad, van belang voor de (identiteit)ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij – indien mogelijk – in de gelegenheid wordt gesteld om haar vader te leren kennen en een band met hem op te bouwen. Het hof is van oordeel dat de mogelijkheden daartoe lijken te bestaan en nog verder dienen te worden geëxploreerd. Partijen hebben inmiddels ieder stappen gezet, maar zijn niet in staat gebleken om als ouders van [de minderjarige] zelfstandig vorm te geven aan contacten tussen de man en [de minderjarige] en hebben hierbij begeleiding nodig.
Onder voormelde omstandigheden is het hof, in navolging van het door de raad ter zitting van 6 februari 2017 gegeven advies, van oordeel dat partijen via de gemeente [X] in het kader van vrijwillige jeugdhulpverlening begeleiding dienen te zoeken bij het toewerken naar contact tussen de man en [de minderjarige] , alsmede bij het (zo nodig) versterken van de man in zijn pedagogische mogelijkheden. Hierbij ziet het hof het toewerken naar begeleide omgang van de man met [de minderjarige] als een mogelijke eerste stap. Voorts acht het hof van belang dat de vrouw in dat kader zal worden begeleid bij het zoeken van- of het toewerken naar passende hulpverlening voor het versterken van haar draagkracht, teneinde emotionele toestemming te kunnen geven voor contact tussen de man en [de minderjarige] .
Beide partijen dienen zich hiertoe binnen vier weken na heden te melden bij de jeugdconsulent van de gemeente [X] en deze beschikking daarbij ter hand te stellen. Het hof zal de behandeling van de zaak te dien einde pro forma aanhouden tot 11 juni 2017. Partijen dienen voor laatstgenoemde datum aan het hof mee te delen of, en zo ja welke, hulpverlening via de gemeente is opgestart, waarna het hof een nieuwe pro forma datum zal bepalen waartegen partijen de resultaten van de hulpverlening, en de door hen gewenste voortgang van deze procedure, schriftelijk aan het hof kenbaar dienen te maken. Het hof zal iedere verdere beslissing omtrent de omgangsregeling aanhouden.