ECLI:NL:GHAMS:2017:1153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
200.158.636/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 april 2017 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om een omgangsregeling, waarbij de omgang begeleid zou worden door een instantie. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft dit verzoek afgewezen en betoogd dat de omgang niet in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft in zijn overwegingen het recht van het kind op omgang met de ouder benadrukt, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en internationale verdragen. Het hof heeft vastgesteld dat zowel de vader als de moeder enige stappen hebben gezet, maar dat er nog geen begeleide omgang heeft plaatsgevonden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de behandeling van de zaak aan te houden en partijen te begeleiden in het toewerken naar contact. Het hof heeft besloten dat partijen via de gemeente in het kader van vrijwillige jeugdhulpverlening begeleiding moeten zoeken om de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de minderjarige te verkennen. De zaak is pro forma aangehouden tot 11 juni 2017, waarbij partijen moeten rapporteren over de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.158.636/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/14/150866 / FA RK 13/2564
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 april 2017 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A. Zevenbergen te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] , gemeente [X] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 17 september 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen en beslist in zijn (tussen)beschikkingen van 9 juni 2015 en 1 maart 2016.
Bij laatstgenoemde beschikking heeft het hof de zaak, gelet op de toenmalige stand van zaken met betrekking tot de geadviseerde hulpverlening en de uitvoering van de actielijst door partijen, pro forma aangehouden tot 4 september 2016. Voorts heeft het hof partijen verzocht om voor die datum de navolgende stukken over te leggen en partijen in de gelegenheid gesteld over en weer daarop te reageren:
• Van de zijde van de vrouw:
o Inzage in het verloop/de afronding van haar EMDR traumabehandeling;
o Een weergave van het verloop van de door haar gegeven statusvoorlichting aan [de minderjarige] , zoveel mogelijk onder overlegging van gegevens en documenten waarin één en ander controleerbaar is weergegeven;
o Afschriften van de door haar maandelijks per e-mail aan de man gegeven informatie over [de minderjarige] ;
o Informatie over mogelijk inmiddels op gang gekomen door De Wering begeleide contacten;
• Van de zijde van de man:
o Uitslagen van wekelijkse urinecontroles af te nemen tot in ieder geval september 2016, waarbij de man is getest op drugsgebruik;
o Werkgeversverklaringen en/of arbeidsovereenkomsten;
o Kopieën van door de man (via de grootouders moederzijde) aan [de minderjarige] verzonden kaartjes;
o Afschriften van de maandelijkse betalingen van het zakgeld voor [de minderjarige] op de spaarrekening die de vrouw voor [de minderjarige] heeft geopend.
2.2.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 2 september 2016 met bijlagen, ingekomen op 4 september 2016, welke bijlagen – op verzoek van dit hof vanwege onleesbaarheid – nogmaals zijn ingediend bij brief van 26 januari 2017, ingekomen op 27 januari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 september 2016 met bijlagen, ingekomen op 5 september 2016;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 5 september 2016 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 7 september 2016 met bijlagen, ingekomen op 8 september 2016;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 januari 2017 met bijlagen, ingekomen op 25 januari 2017.
2.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 6 februari 2017. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.4.
Ter zitting van 6 februari 2017 is van de zijde van de man een nader stuk overgelegd, te weten een afschrift van maandelijkse betalingen door de man aan de vrouw over de periode van 1 juli 2016 tot en met 9 januari 2017 en een overzicht van zijn contacten met het Ouder- en kindcentrum in 2016.

3.Verdere feiten

3.1.
De vrouw heeft het hof – desgevraagd – bericht dat zij inmiddels aan [de minderjarige] statusvoorlichting heeft gegeven. Zij heeft [de minderjarige] onder meer verteld dat [de minderjarige] een vader heeft die [voornaam man] heet, in Ghana is geboren en in [woonplaats a] woont. De vrouw heeft tevens een foto van de man aan [de minderjarige] laten zien en [de minderjarige] verteld dat zij de man verhaaltjes over haar zal sturen alsmede dat de man [de minderjarige] kaartjes zal sturen. De vrouw heeft voorts een afsprakenkaart met betrekking tot haar EMDR behandeling aan het hof gezonden.
3.2.
De man heeft op 1 augustus 2016 een eenmalig urineonderzoek laten uitvoeren en heeft daarvan een (voorlopig) rapport in het geding gebracht. Blijkens dat rapport zijn geen cocaïnemetabolieten aangetroffen.
De man heeft voorts een tussen hem en uitzendbureau […] (hierna: [uitzendbureau] ) op 1 juli 2016 gesloten “arbeidsovereenkomst oproepkracht” in het geding gebracht. Hieruit blijkt onder meer dat de overeenkomst is aangegaan voor een periode van zes maanden en eindigt op 1 januari 2017, alsmede dat de man in piekperioden kan worden opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden als hulpkracht.

4.De (verdere) omvang van het geschil

4.1.
De man handhaaft zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] , te beginnen met een regeling waarbij de omgang zal worden begeleid door bijvoorbeeld De Wering.
4.2.
De vrouw verzoekt thans het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Aan de orde is de vraag of een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] dient te worden vastgesteld.
Een kind heeft recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 1:377a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) alsmede door artikel 9 lid 3 Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW – voor zover hier van belang – op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang met het kind slechts op de in die bepaling limitatief opgesomde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat de omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
5.2.
De man heeft ter zitting van 6 februari 2017 verklaard dat hij graag samen met de vrouw tot een oplossing met betrekking tot de omgangsregeling wil komen ten behoeve van [de minderjarige] en dat hij zoveel mogelijk gevolg heeft gegeven aan de door het hof aan hem gestelde opdracht. De man voert aan dat hij financieel niet in staat was om meer dan één urinecontrole te bekostigen en hij betwist dat hij nog cocaïne gebruikt. Bovendien zou hij - gezien de korte traceerbaarheid van cocaïne/drugs - iedere dag een urinecontrole moeten laten uitvoeren om een betrouwbaar beeld te kunnen geven.
Hij betwist dat hij zich negatief heeft uitgelaten over de vrouw en dat een tekstbericht op zijn Instagramaccount van april 2016, waar de vrouw naar verwijst, betrekking had op de vrouw.
5.3.
De vrouw acht de totstandkoming van (begeleide) omgang op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . Zij vreest dat de man [de minderjarige] hierin zal teleurstellen. Zij voert in dit verband aan dat zij, gezien de houding van de man in de afgelopen maanden, nog steeds te weinig vertrouwen in de man heeft. Zij heeft [de minderjarige] statusvoorlichting gegeven, zij heeft van december 2015 tot mei 2016 EMDR‑therapie gevolgd en zij heeft de man geïnformeerd over [de minderjarige] , doch de man heeft zich onvoldoende ingespannen om draagvlak bij haar te creëren voor (begeleide) omgang. Hij heeft nagelaten maandelijks een kaartje aan [de minderjarige] te sturen. Daarnaast is op een foto op het Instagramaccount van de man van mei 2016 te zien dat de man cannabis rookt en op een Instagrambericht van april 2016 heeft de man zich beledigend uitgelaten over haar.
De man heeft de opening die hem is geboden voor het toewerken naar een omgangsregeling niet aangegrepen en ook voor haar eigen psychisch welzijn is het van belang dat er nu geen omgang komt, aldus de vrouw.
5.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 6 februari 2017 geadviseerd op dit moment geen omgangsregeling vast te leggen, maar de behandeling van de zaak aan te houden, zodat partijen – onder begeleiding van een gezinsmanager in een vrijwillig jeugdhulpverleningskader – kunnen toewerken naar (door De Wering) begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] . De raad is van mening dat het nu afwijzen van het verzoek van de man niet in het belang is van [de minderjarige] . Het is in haar belang dat zij haar vader kan leren kennen en onbelast contact met hem kan hebben en dat de vrouw daar emotionele toestemming voor kan geven, hetgeen thans nog niet mogelijk is. Voorts heeft de man pedagogisch gezien nog veel te leren, aldus de raad.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 6 februari 2017 is gebleken dat de man niet, althans niet volledig aan alle actiepunten heeft voldaan. De man heeft slechts een eenmalige urinecontrole laten uitvoeren en maar deels voldaan aan het actiepunt om [de minderjarige] maandelijks een kaartje te sturen. Gebleken is dat de man gelijktijdig vier verjaardagskaarten (één kaart voor ieder jaar) aan [de minderjarige] heeft gestuurd. Tevens heeft de man haar een kerstkaart en een kaart voor haar vijfde verjaardag gestuurd.
Ter zitting van 6 februari 2017 heeft de man zijn meest recente arbeidsovereenkomst laten zien en verklaard dat hij gemiddeld 32 uren per week werkt. Uit die arbeidsovereenkomst is gebleken dat de man tot december 2017 in tijdelijke dienst is aangesteld als chauffeur bij [uitzendbureau] . Naar het oordeel van het hof heeft de man daarmee voldoende aangetoond dat hij werk heeft. Voorts is gebleken dat de man in ieder geval vanaf juli 2016 maandelijks een bijdrage tussen € 20,- en € 50,- als zakgeld voor [de minderjarige] aan de vrouw heeft betaald. Het hof gaat ervan uit dat de man dit zal blijven doen. Voorts heeft de man, conform het advies van de raad uit het raadsrapport van 19 november 2015, verscheidene keren contact gehad met het Ouder- en Kindteam van de gemeente Amsterdam teneinde zich te laten voorlichten over de ontwikkeling van een vier-/vijfjarig kind.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man weliswaar niet (volledig) aan alle actiepunten heeft voldaan, maar dat hij zich niettemin wel zekere inspanningen heeft getroost. Daar komt bij dat de vrouw, hoewel zij met het geven van statusvoorlichting aan [de minderjarige] een voor haar grote en voor [de minderjarige] belangrijke stap heeft gezet, evenmin de voor haar bestemde actiepunten in het raadsrapport volledig heeft opgevolgd. De vrouw heeft om haar moverende redenen geen contact gezocht met het wijk-/sociale team of de huisarts voor een doorverwijzing naar De Wering teneinde uiterlijk binnen negen maanden te starten met begeleide omgang, zodat tot nu toe geen enkel begeleid contact tussen de man en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. Blijkens de door haar overgelegde afschriften van e-mails aan de man heeft de vrouw weliswaar (in de maanden maart, april, mei, juli, augustus en december 2016 en in de maand januari 2017) informatie over [de minderjarige] aan de man gestuurd, alsmede een link naar de door [de minderjarige] voor de man gemaakte tekening, maar zij heeft de man niet maandelijks over [de minderjarige] geïnformeerd. Voorts is gebleken dat de vrouw in de periode van december 2015 tot mei 2016 EMDR-therapie heeft gehad, maar dat zij hiermee (na pensionering van haar behandelaar) is gestopt en dat zij deze traumabehandeling derhalve niet heeft afgerond. Hoewel het beide partijen niet is gelukt zodanige stappen te zetten om daarmee tot begeleide omgang te komen, hebben zij beiden hierin wel enige beweging laten zien. Gelet hierop acht het hof het, mede gezien het door de raad ter zitting van 6 februari 2017 gegeven advies, in het belang van [de minderjarige] om aan deze voorzichtig positieve ontwikkelingen een vervolg te geven. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [de minderjarige] , zoals blijkt uit de verklaringen van de vrouw daaromtrent, positief heeft gereageerd op de statusvoorlichting. Het hof acht het, evenals de raad, van belang voor de (identiteit)ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij – indien mogelijk – in de gelegenheid wordt gesteld om haar vader te leren kennen en een band met hem op te bouwen. Het hof is van oordeel dat de mogelijkheden daartoe lijken te bestaan en nog verder dienen te worden geëxploreerd. Partijen hebben inmiddels ieder stappen gezet, maar zijn niet in staat gebleken om als ouders van [de minderjarige] zelfstandig vorm te geven aan contacten tussen de man en [de minderjarige] en hebben hierbij begeleiding nodig.
Onder voormelde omstandigheden is het hof, in navolging van het door de raad ter zitting van 6 februari 2017 gegeven advies, van oordeel dat partijen via de gemeente [X] in het kader van vrijwillige jeugdhulpverlening begeleiding dienen te zoeken bij het toewerken naar contact tussen de man en [de minderjarige] , alsmede bij het (zo nodig) versterken van de man in zijn pedagogische mogelijkheden. Hierbij ziet het hof het toewerken naar begeleide omgang van de man met [de minderjarige] als een mogelijke eerste stap. Voorts acht het hof van belang dat de vrouw in dat kader zal worden begeleid bij het zoeken van- of het toewerken naar passende hulpverlening voor het versterken van haar draagkracht, teneinde emotionele toestemming te kunnen geven voor contact tussen de man en [de minderjarige] .
Beide partijen dienen zich hiertoe binnen vier weken na heden te melden bij de jeugdconsulent van de gemeente [X] en deze beschikking daarbij ter hand te stellen. Het hof zal de behandeling van de zaak te dien einde pro forma aanhouden tot 11 juni 2017. Partijen dienen voor laatstgenoemde datum aan het hof mee te delen of, en zo ja welke, hulpverlening via de gemeente is opgestart, waarna het hof een nieuwe pro forma datum zal bepalen waartegen partijen de resultaten van de hulpverlening, en de door hen gewenste voortgang van deze procedure, schriftelijk aan het hof kenbaar dienen te maken. Het hof zal iedere verdere beslissing omtrent de omgangsregeling aanhouden.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat partijen via de gemeente [X] in het kader van vrijwillige jeugdhulpverlening begeleiding dienen te zoeken bij het toewerken naar contact tussen de man en [de minderjarige] , alsmede bij het (zo nodig) versterken van de man in zijn pedagogische mogelijkheden en bij het zoeken van- of het toewerken naar passende hulpverlening voor het versterken van de draagkracht van de vrouw. Beide partijen dienen zich hiertoe binnen vier weken na heden te melden bij de jeugdconsulent van de gemeente [X] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de zaak
pro formaaan tot
11 juni 2017, met het verzoek aan beide partijen het hof vóór die datum schriftelijk te informeren omtrent de stand van zaken zoals beschreven onder 5.5;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. C.E. Buitendijk, en mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. J.H.M. Kessels als griffier en is op 4 april 2017 in het openbaar uitgesproken.