ECLI:NL:GHAMS:2017:1149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
200.201.996/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de afwijzing van het verzoek van de ondernemingsraad tot aanstelling van een operationeel directeur bij HTM Personenvervoer N.V.

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 5 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ondernemingsraad van HTM Personenvervoer N.V. en de onderneming zelf. De ondernemingsraad had verzocht om te bepalen dat HTM in redelijkheid niet tot het besluit van 26 september 2016 had kunnen komen, waarbij besloten werd om geen nieuwe operationeel directeur aan te stellen na het vertrek van de vorige directeur, [C]. De ondernemingsraad stelde dat de organisatie onvoldoende coördinatie vertoonde en dat de dienstverlening aan de reizigers achteruitging. HTM verweerde zich door te stellen dat de organisatie goed op koers was en dat de samenwerking tussen de afdelingen verbeterd was, waardoor de noodzaak voor een operationeel directeur minder groot was. De Ondernemingskamer oordeelde dat HTM voldoende had gemotiveerd waarom zij geen nieuwe operationeel directeur aanstelde en dat de bezwaren van de ondernemingsraad niet konden leiden tot de conclusie dat HTM niet in redelijkheid tot haar besluit had kunnen komen. De Ondernemingskamer wees het verzoek van de ondernemingsraad af.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.201.996/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 5 april 2017
inzake
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN HTM PERSONENVERVOER N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. E.A. van Win, kantoorhoudende te Leiden,
t e g e n
de naamloze vennootschap
HTM PERSONENVERVOER N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. F.G. Defaixen
mr. R. van der Stap, beiden kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verzoeker (ook) worden aangeduid met de ondernemingsraad en verweerster met HTM.
1.2
De ondernemingsraad heeft bij op 25 oktober 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht te bepalen dat HTM in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit van 26 september 2016 met betrekking tot de hoofdstructuur van de organisatie. Daarnaast heeft hij verzocht om bij wijze van voorziening HTM te verplichten het besluit in te trekken en alsnog overeenkomstig het advies van de ondernemingsraad uitvoering te geven aan de bestaande organisatiestructuur, alsmede haar te verbieden handelingen of taken te verrichten ter uitvoering van (onderdelen van) het besluit, met veroordeling van HTM in de kosten van de procedure.
1.3
HTM heeft bij op 5 januari 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 26 januari 2017. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en wat mr. Van Win voormeld betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De vaststaande feiten

2.1
HTM verzorgt het openbaar vervoer (tram, bus en metro) in de regio Den Haag. De organisatie van HTM kent drie (hoofd)afdelingen: Reizigers, Middelen en Uitvoering. De managers van deze (hoofd)afdelingen leggen verantwoording af aan het bestuur van HTM, dat bestaat uit [A] (hierna: [A] ), algemeen directeur, en [B] (hierna: [B] ), financieel directeur. Thans vormen [A] , [B] en de drie (hoofd)afdelingsmanagers tezamen met drie HTM-medewerkers het achthoofdig directieteam (hierna ook: DT).
2.2
Tijdens een overlegvergadering met de ondernemingsraad op 10 juli 2014 heeft [A] de volgende toelichting gegeven over het voornemen van HTM een operationeel directeur aan te stellen: “(…)
De reden voor de beoogde aanstelling is dat de organisatie onvoldoende robuust is in het primaire proces. Focus en een strakke aansturing zijn nodig voor het verlagen van de rituitval en het verhogen van punctualiteit. De samenwerking tussen verschillende bedrijfsonderdelen behoeft verbetering. De procesketen met eigen winstverantwoordelijkheid is in de praktijk weerbarstiger dan verwacht. Verbetering van het primaire proces is tot prioriteit gemaakt. (…)”
2.3
Vanaf september 2014 tot 1 december 2015 kende de organisatie van HTM een operationeel directeur in de persoon van [C] (hierna: [C] ). De operationeel directeur maakte geen deel uit van het (statutair) bestuur; zijn positie was gelegen tussen het bestuur en de managers van de (hoofd)afdelingen Uitvoering en Middelen. [C] had als taak de operationele activiteiten binnen de (hoofd)afdelingen van HTM te coördineren en aan te sturen. De aankondiging van zijn vertrek kwam onverwacht.
2.4
[A] heeft tijdens de overlegvergadering van 15 oktober 2015 over de opvolging van [C] te kennen gegeven dat daarvoor ad interim een goede oplossing moet worden gevonden. Verder heeft hij blijkens de notulen van die vergadering verklaard: “
(…) Er is destijds besloten om een COO[i.e. Chief Operations Officer]
aan te stellen omdat de bezetting operationeel niet heel sterk was. Het is niet gezegd dat er weer een nieuwe COO komt.[Ik]
wil de functie laten aansluiten op de kwaliteiten van de gewenste kandidaat. (…)
2.5
HTM heeft de ondernemingsraad eind oktober 2015 in kennis gesteld van haar voornemen om na het vertrek van [C] de functie van operationeel directeur niet in te vullen. [A] heeft ter beantwoording van door de ondernemingsraad hierover gestelde vragen, op 5 november 2015 per e-mail de ondernemingsraad onder meer gemeld dat er in verband met het vertrek van [C] keuzes moeten worden gemaakt voor de lange termijn, dat het waarschijnlijk is dat de interim oplossing de basis zal vormen voor een voorgenomen besluit van de definitieve oplossing en dat daarover advies zal worden gevraagd. In de e-mail staat verder onder meer het volgende: “
(…) Het risico van het nu voorgestelde model, is natuurlijk de samenwerking tussen Uitvoering en Middelen – deze integraliteit moet goed geborgd blijven, in het belang van Eenheid binnen HTM. Dit was makkelijk geborgd onder 1 Operationeel Directeur, zeker als de leiding van afdeling Uitvoering en afdeling Middelen zelfstandig die samenwerking niet optimaal realiseren. De kwaliteit van de huidige DT-leden echter, en hun vermogen tot constructief samenwerken voor de Eenheid binnen HTM, en voor onze gezamenlijke reizigersbelangen, maakt dat ik vertrouwen heb dat we deze integraliteit kunnen borgen – ook met het hele DT gezamenlijk, ook wanneer de algemeen directeur (ik) formeel de enige is die Uitvoering en Middelen aan elkaar knoopt. Daarnaast biedt het voorgestelde model een aantal andere belangrijke voordelen in vergelijking met het aantrekken van weer een nieuw iemand, namelijk: snelheid, behoud van momentum, retentie van huidige goede DT-leden, doorpakken op verbeteren van de organisatie & bezetting, verkleining van DT met 1 persoon, kostenbesparing. Bovendien wordt de dagelijkse operatie (Uitvoering) zo op een multi-modale wijze in een hand aangestuurd, waarbij de samenhang tussen rail & bus makkelijker wordt (…)
2.6
Na het vertrek van [C] – 9 november 2015 was zijn laatste werkdag bij HTM – is de positie van operationeel directeur niet meer ingevuld door HTM.
2.7
[A] heeft bij brief van 26 november 2015 de ondernemingsraad advies gevraagd met betrekking tot het voorgenomen besluit niet over te gaan tot de werving van een nieuwe operationeel directeur, maar te kiezen voor een herverdeling van de vrijvallende operationele taken en verantwoordelijkheden over de managers van de drie (hoofd)afdelingen. In de brief staat verder: “
(…) Het Directieteam constateert, dat het afgelopen anderhalf jaar een belangrijke, positieve slag is gemaakt in de bezetting van het management van de onderneming. Het onderling vertrouwen is gegroeid, de kwaliteit van het management is verbeterd en de governance en besluitvorming zijn aanzienlijk gestroomlijnd. Dat wil niet zeggen dat we er al zijn, maar wel dat de directie er vertrouwen in heeft, dat HTM met de huidige equipe op koers ligt en in staat is om de doelstellingen van het Meerjarenplan dichterbij te halen, zo niet te realiseren. Wij stellen daarnaast vast, dat de samenwerking tussen de bedrijfsonderdelen — die voorheen nog als onvoldoende werd beoordeeld — de laatste periode is verbeterd. Hierdoor zijn de directie en het Directieteam er van overtuigd dat de integraliteit van de onderneming goed kan worden gegarandeerd via een structurele en intensieve samenwerking tussen de betrokken bedrijfsonderdelen. Daardoor zijn wij de mening toegedaan, dat de noodzaak van een daarboven staande operationeel directeur, bij wie de aansturing van beide werkterreinen bijeenkomt, nu minder groot is dan enkele jaren geleden. (…)” Blijkens de brief zullen de desbetreffende functies hangende de adviesaanvraag op interim-basis door de (hoofd)afdelingsmanagers worden vervuld.
2.8
[A] heeft bij brief van 15 december 2015 acht door de ondernemingsraad naar aanleiding van de adviesaanvraag gestelde vragen beantwoord. Op vraag 7: “
Kunt u toch iets meer argumenten meegeven m.b.t wat er tussen nu en een jaar geleden (behalve het managementteam) is veranderd om het nu wel een verantwoorde keuze te vinden?” luidde het antwoord:

In de adviesaanvraag zijn meerdere argumenten gegeven:
  • de kwaliteit van het management is verbeterd;
  • de samenwerking tussen de bedrijfsonderdelen is verbeterd;
  • de governance en de besluitvorming zijn gestroomlijnd;
  • het voorgenomen besluit beantwoordt aan de verlangde efficiëntie;
  • het voorstel kan, gebruik makend van het momentum, snel werden geëffectueerd;
  • het voorstel zorgt voor een betere integraliteit tussen rail- en busvervoer;
  • met dit voorstel benut en vergroot HTM de expertise en deskundigheid die binnen het DT besloten ligt;
  • het voorstel maakt doorgroei van medewerkers direct onder het DT-niveau mogelijk. (…)
2.9
Op 8 januari 2016 is een overlegvergadering gehouden. In de notulen van deze vergadering staat onder meer:

De OR maakt zich zorgen over de tijdelijke situatie die na het vertrek van de heer [C] ontstond. Het adviestraject ontstond daardoor achteraf; het traject is ook nog niet afgerond. De betrokken managers zijn inmiddels vervolgveranderingen aan het doorvoeren. De OR zou graag met de directie in overleg treden om een en ander goed te laten verlopen, waardoor ook het adviesrecht van de OR adequaat wordt ingevuld. De directie geeft aan interim-maatregelen te hebben getroffen en parallel daaraan een adviestraject te hebben gestart. (…)
2.1
[A] en de ondernemingsraad hebben op de overlegvergadering van 20 mei 2016 afgesproken dat alle adviesaanvragen die nog lopen sinds het derde kwartaal van 2015 zullen worden geïnventariseerd en geactualiseerd. Het verzamelde resultaat zal vervolgens in delen opnieuw aan de ondernemingsraad worden voorgelegd. De nog niet afgehandelde adviesaanvraag van 26 november 2015 zal hierin worden meegenomen.
2.11
De ondernemingsraad heeft op 30 mei 2016 van [A] een “Adviesaanvraag Hoofdstructuur organisatie” ontvangen, met het verzoek advies uit te brengen over het voornemen niet opnieuw invulling te geven aan de functie van operationeel directeur en diens werkzaamheden onder te brengen bij de managers van de drie (hoofd)afdelingen. Daarover staat in de adviesaanvraag: “
(…) De belangrijkste reden van ons voorgenomen besluit over deze herverdeling van taken ligt in het gegroeide vertrouwen, dat de verbeterde samenwerking tussen de bedrijfsonderdelen, c.q. de leden van het Directieteam, een goede basis biedt om de operationele verantwoordelijkheden binnen het bestaande management onder te brengen. Daarnaast is de kwaliteit van het management verbeterd en de besluitvorming aanzienlijk gestroomlijnd. Een signaal hiervan is dat HTM het afgelopen jaar veel voortgang heeft gemaakt op de hoofddoelstellingen en de strategie van ons Meerjarenplan. (…)
2.12
HTM en de ondernemingsraad hebben over voornoemde adviesaanvraag gesproken tijdens een overlegvergadering van 23 juni 2016.
2.13
De ondernemingsraad heeft bij brief van 31 augustus 2016 een negatief advies uitgebracht aan het bestuur van HTM en tevens geadviseerd alsnog over te gaan tot het werven en aanstellen van een operationeel directeur die “
(…) in eerste instantie de verantwoordelijkheid draagt voor en daartoe ook de bevoegdheden heeft om de directe aansturing te verzorgen van de (sectorhoofden binnen de) afdelingen Middelen, Planning en Uitvoering (…)”. Subsidiair heeft de ondernemingsraad geadviseerd “
(…) de aansturing en daarmee de verantwoordelijk voor de Operatie onder te brengen bij[ [B] , toev. Ondernemingskamer]
(…)
2.14
Het bestuur van HTM heeft op de overlegvergadering van 15 september 2016 te kennen gegeven dat de ondernemingsraad niet zal worden gevolgd in zijn advies opnieuw een operationeel directeur aan te stellen. Het bestuur snapt, zo staat in de notulen van de vergadering, “
(…) het pleidooi van de OR en onderschrijft een deel van de argumenten, maar de argumenten voor de huidige structuur zijn ook heel valide. Bus- en railvervoer vallen op die manier bijvoorbeeld onder 1 verantwoordelijkheid (…)”. Verder staat in de notulen: “
(…) De OR wil nadrukkelijk meegeven dat de samenwerking tussen techniek, uitvoering en beheersing was verbeterd, maar sinds het vertrek van de operationeel directeur weer verder uit elkaar is gaan lopen. De directie deelt de zorgen hierover. Daarom is het cruciaal dat de drie onderdelen samenwerken. Dat gaat nog niet zoals het moet. De OR wijst op de notulen van 10 juli 2014 (…). Daarin worden argumenten van de directie genoemd om juist wel een operationeel directeur aan te stellen. Daar is toen over gesproken en weloverwogen besloten in het voordeel van een operationeel directeur. De directie geeft aan dat het streven is rust en stabiliteit in de organisatie te brengen. Organisatiediagrammen zijn niet leidend voor de directie; er is niet 1 juist model. Vorig jaar is er een andere keuze gemaakt, en nu wil de directie die lijn doorzetten. (…)
2.15
[A] heeft de ondernemingsraad bij brief van 26 september 2016 op de hoogte gesteld van het besluit niet over te gaan tot het aanstellen van een operationeel directeur. Het verdelen van diens werkzaamheden en het onderbrengen daarvan bij de managers van de drie (hoofd)afdelingen, zoals is gebeurd na het vertrek van [C] eind 2015, wordt bestendigd. Het besluit merkt hierover op: “
(…) Er is een gegroeid vertrouwen en verbeterde samenwerking tussen de betreffende onderdelen, dat tevens maakt dat deze wijze van inrichting ten goede komt van de gehele organisatie. De afgelopen maanden hebben ook uitgewezen dat de inrichting van de organisatie op deze wijze efficiënt is en naar tevredenheid van alle betrokkenen werkt (…)”.
In reactie op het in 2.13 weergegeven subsidiaire advies van de ondernemingsraad meldt het besluit: “
(…) Aangezien de (operationele) werkzaamheden verdeeld zijn over voornoemde onderdelen, zal de verantwoordelijkheid voor deze werkzaamheden ook liggen bij de respectievelijke verantwoordelijken van de betreffende onderdelen. De statutaire directie is uiteindelijk gezamenlijk eindverantwoordelijk. Een strikte scheiding in formele verantwoordelijkheden, in de zin dat de Financieel directeur eindverantwoordelijkheid draagt voor de operationele zaken, past niet in deze structuur en is bovendien niet wenselijk. De verantwoordelijken van de betreffende onderdelen zullen dan ook verantwoording afleggen aan de statutaire directie gezamenlijk. (…)

3.De gronden van de beslissing

3.1
De ondernemingsraad heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat HTM bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 26 september 2016, dat ziet op de hoofdstructuur van haar organisatie, om niet (alsnog) over te gaan tot het aanstellen van een operationeel directeur. Hij heeft daartoe het volgende gesteld. In 2014 is in de persoon van [C] een operationeel directeur aangetrokken, omdat dit nodig werd geacht ter bevordering van de samenwerking tussen de verschillende bedrijfsonderdelen, hetgeen vereist is voor het goed functioneren van de onderneming van HTM. Na het onverwachte vertrek van [C] eind 2015 heeft HTM ervoor gekozen hem niet te vervangen, maar diens taken te verdelen over verscheidene (hoofd)afdelingsmanagers. De situatie die hierdoor is ontstaan, en die door middel van het besluit van 26 september 2016 wordt bestendigd, brengt een gebrek aan coördinatie binnen HTM mee. Het bestuur is hiermee het zicht kwijtgeraakt op het primaire proces van HTM. Het gevolg hiervan is onrust bij de medewerkers en het teruglopen van de service voor de reizigers. Nu HTM heeft nagelaten haar besluit voldoende te motiveren, is voor de ondernemingsraad niet inzichtelijk, en daardoor onbegrijpelijk, hoe HTM heeft kunnen komen tot dit besluit, dat haaks staat op een in 2014 in samenspraak met de ondernemingsraad gemaakte keuze voor een operationeel directeur. Dit wordt nog versterkt doordat de directie er zelf blijk van heeft gegeven de gevolgen van het vertrek van de operationeel directeur te onderkennen en de zorgen van de ondernemingsraad te delen. De ondernemingsraad heeft in zijn advies nog een alternatief voorgesteld: het onderbrengen van de aansturing van en daarmee de verantwoordelijkheid voor de operatie van HTM bij één van de twee bestuurders van HTM, te weten [B] . Ook ten aanzien van dit alternatief geldt dat dit niet wordt gevolgd, terwijl daaraan door HTM geen toereikende motivering ten grondslag is gelegd, aldus de ondernemingsraad.
3.2
HTM heeft zich hiertegen verweerd. Zij heeft onder meer aangevoerd voldoende te hebben gemotiveerd waarom na het vertrek van [C] ervoor is gekozen hem niet te vervangen. Volgens HTM is haar onderneming zodanig goed op koers, dat de noodzaak van een overkoepelend operationeel directeur minder wordt gevoeld dan in voorgaande jaren, wat niet wegneemt dat er nog ruimte is voor verbetering. De ondernemingsraad heeft nagelaten concreet aan te tonen dat thans, ruim een jaar na het vertrek van [C] , de samenwerking tussen de (hoofd)afdelingen en daarmee de dienstverlening aan de reizigers, zodanig is verslechterd, dat deze noodzaak wel zou bestaan. HTM heeft naar haar mening eveneens voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom het door de ondernemingsraad voorgestelde ‘persoonsgebonden advies’, te weten het toekennen van de verantwoordelijkheid voor en de aansturing van de operatie aan [B] alleen, niet zal worden gevolgd. Het komt HTM voor dat deze procedure voor de ondernemingsraad slechts dient als drukmiddel in de discussie die hij met HTM voert over vaststellen van de jaardienstregeling (ook wel genoemd: dienstenpakketten) over de jaren 2016 en 2017, terwijl die discussie, die inderdaad tot onrust in de organisatie leidt, los staat van het besluit van 26 september 2016 waar het hier om gaat.
3.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.4
Het besluit van 26 september 2016 houdt een afwijking in ten opzichte van de eerder uitgezette koers over de aansturing van de operationele activiteiten van HTM. Die koers heeft vorm gekregen door organisatiewijzigingen uit 2009 en 2013, waaraan overleg tussen HTM en de ondernemingsraad vooraf is gegaan en waarover de ondernemingsraad advies heeft uitgebracht. Uit de in 2.2 weergegeven opmerkingen van [A] uit de notulen van de overlegvergadering van 10 juli 2014 blijkt dat HTM het toen nodig vond een operationeel directeur aan te stellen. Als reden voor de beoogde aanstelling van [C] heeft [A] genoemd dat de organisatie van HTM onvoldoende robuust was in het primaire proces, terwijl het verbeteren daarvan prioriteit had. Blijkens de notulen diende er volgens [A] een operationeel directeur te komen, omdat focus en een strakke aansturing nodig waren en de samenwerking tussen verschillende bedrijfsonderdelen verbetering behoefde.
3.5
Na het vertrek van [C] eind 2015 heeft HTM ervoor gekozen geen nieuwe operationeel directeur aan te nemen, maar diens operationele taken te spreiden over verscheidene managers van de (hoofd)afdelingen. Dit is in eerste instantie gebeurd bij wijze van tijdelijke maatregel, maar heeft met het besluit van 26 september 2016 een definitief karakter gekregen. De Ondernemingskamer stelt voorop dat het HTM in beginsel vrij staat om af te wijken van een eerder ingezette koers en dat zij kan besluiten om af te zien van het vervangen van de operationeel manager. Hierin ligt op zichzelf geen grond om te concluderen dat HTM in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Gebleken is voorts dat HTM vanaf eind 2015 in gesprek is gegaan met de ondernemingsraad over de vraag of het nodig is [C] te vervangen en over het herverdelen van de taken van de operationeel directeur binnen de organisatie. Op 26 november 2015 heeft zij daarover een adviesaanvraag ingediend bij de ondernemingsraad (2.7). In die adviesaanvraag alsmede in de in 2.5 en 2.8 genoemde stukken, heeft [A] toegelicht om welke redenen bij HTM de noodzaak van een operationeel directeur die boven de verschillende bedrijfsonderdelen van HTM staat en bij wie de aansturing van de operatie bijeenkomt, als minder groot werd gevoeld dan vóór de komst van [C] . Dit is volgens HTM een gevolg van het verbeteren van de kwaliteit van haar management en de samenwerking tussen haar bedrijfsonderdelen, alsmede van het stroomlijnen van de governance en de besluitvorming binnen haar organisatie. Daarnaast biedt deze keuze volgens HTM op zichzelf voordelen voor haar organisatie en bedrijfsvoering ten opzichte van het aantrekken van een nieuwe operationeel directeur, zoals snelheid en efficiëntie, een betere samenhang tussen rail- en busvervoer, alsook kostenbesparing.
3.6
Tijdens de overlegvergadering van 20 mei 2016 hebben de ondernemingsraad en HTM afgesproken alle nog lopende adviesaanvragen, waaronder die van 26 november 2015, te inventariseren, wat heeft geleid tot “Adviesaanvraag Hoofdstructuur organisatie” van 30 mei 2016 (2.11). Hierin komt dezelfde materie aan de orde als waarover op 26 november 2015 advies is gevraagd aan de ondernemingsraad. In het daaropvolgende adviestraject tot aan het besluit van 26 september 2016 heeft HTM de eerder gegeven, in 3.5 genoemde redenen voor het niet vervangen van [C] herhaald. Onvoldoende gesteld is dat zich in de periode tussen 26 november 2015 en 30 mei 2016 omstandigheden hebben voorgedaan, die HTM hadden genoodzaakt tot een nadere en uitgebreidere motivering. Hiervan is ook niet gebleken. Naar het oordeel van de Ondernemingsraad kan de gegeven motivering de redelijkheidstoets van artikel 26 WOR ruimschoots doorstaan.
3.7
De ondernemingsraad heeft nog naar voren gebracht dat er sinds het vertrek van [C] een verslechtering is opgetreden wat betreft zowel de klantwaardering als de waardering door haar eigen medewerkers en dat hierin een reden is gelegen om de functie van operationeel directeur opnieuw te vervullen. De Ondernemingskamer volgt de ondernemingsraad hierin echter niet. Uit de overgelegde stukken kan dit niet worden afgeleid. In ieder geval kan hierin geen grond worden gezien om te concluderen dat HTM in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
3.8
Verder heeft de ondernemingsraad gewezen op de onrust die heerst onder het personeel van HTM, die in het bijzonder ziet op de dienstenpakketten. Van deze onrust was volgens de ondernemingsraad in mindere mate sprake toen [C] nog operationeel directeur was; deze onrust is grotendeels ontstaan na Rentiers vertrek, waarvan blijkt uit de gerechtelijke procedures die de ondernemingsraad en HTM nadien over de dienstenpakketten zijn gaan voeren. Ook om deze reden heeft HTM niet in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen, aldus de ondernemingsraad. HTM heeft dit bestreden door naar voren te brengen dat er ook ten tijde van [C] hoogoplopende discussies waren met de ondernemingsraad over de dienstenpakketten en dat [C] niet over de inhoud van die pakketten ging. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer heeft de ondernemingsraad de genoemde onrust in relatie tot het voorgenomen besluit te weinig geconcretiseerd. De Ondernemingskamer overweegt dat hierdoor niet aannemelijk is geworden dat de door de ondernemingsraad genoemde onrust in het kader van het onderhavige adviestraject van relevante betekenis is en dat die onrust veeleer gerelateerd moet worden – zoals HTM tijdens de terechtzitting naar voren heeft gebracht – aan de discussie rond de dienstenpakketten.
3.9
De conclusie uit het voorgaande is dat HTM voldoende heeft gemotiveerd om welke redenen zij, in afwijking van de eerder uitgezette koers over de aansturing van haar operationele activiteiten, ervoor heeft gekozen geen nieuwe operationeel directeur te werven en diens operationele taken over meerdere managers te spreiden. Op de bezwaren van de ondernemingsraad tegen het voorgenomen besluit, heeft HTM voldoende concreet gereageerd. Dit geldt eveneens voor het door de ondernemingsraad bij wijze van alternatief aangedragen voorstel de aansturing van en daarmee de verantwoordelijkheid voor de operatie van HTM onder te brengen bij één van de twee bestuurders van HTM, te weten [B] . Feitelijk komt dit alternatief neer op het aanbrengen van een taakverdeling tussen de twee bestuurders. HTM heeft voldoende gemotiveerd dat dit geen toereikend alternatief is voor het voorgenomen besluit, temeer nu dit in strijd is met haar bestuursmodel, op grond waarvan haar (statutaire) bestuurders gezamenlijk de eindverantwoordelijkheid dragen voor de aansturing van de organisatie.
3.1
De ondernemingsraad heeft ter zitting nog benadrukt dat voor hem een wezenlijk punt is dat het onderbrengen van de aansturing van de operationele activiteiten bij meerdere managers ertoe leidt dat er voor die activiteiten niet langer één aanspreekpunt is binnen de organisatie van HTM, met als gevaar dat niemand zich daarvoor verantwoordelijk voelt. [A] heeft ter zitting echter verklaard dat de manager van de (hoofd)afdeling Uitvoering, [D] , binnen HTM het aanspreekpunt is voor wat alles wat er ‘op straat’ gebeurt; bij haar is het bus- en railvervoer ondergebracht. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer heeft HTM ook dit bezwaar van de ondernemingsraad daarmee voldoende ondervangen.
3.11
De slotsom luidt dat hetgeen de ondernemingsraad heeft aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat HTM niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van de ondernemingsraad af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA en drs. J.B.M. Streppel, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 5 april 2017.