ECLI:NL:GHAMS:2017:1014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
23-003390-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met glas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van dertig uren voor mishandeling. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad had het eerdere arrest van het hof vernietigd, maar de vrijspraak van het primair ten laste gelegde bleef staan. Het hof heeft zich geconcentreerd op het subsidiair ten laste gelegde, dat inhield dat de verdachte opzettelijk een stuk glas naar het hoofd van het slachtoffer had gegooid tijdens een ruzie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van het glas in zijn hand en dat hij opzet had om de aangever te verwonden. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,- toegewezen. Het hof heeft overwogen dat de verdachte niet in een noodweersituatie handelde en dat zijn handelen niet als verdedigend kon worden aangemerkt. De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en de opgelegde straf is passend geacht, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

parketnummer: 23-003390-16
datum uitspraak: 3 januari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 6 september 2016 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer
13-005657-12 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte - ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,-, de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 3 april 2015 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is bij dat arrest van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en voor het subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,- en daarbij een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. Het beroep in cassatie was niet gericht tegen de vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 6 september 2016 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd voor zover aan zijn oordeel onderworpen en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde de zaak wat betreft het subsidiair ten laste gelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De omvang van het hoger beroep is daarom thans beperkt tot het subsidiair ten laste gelegde en de (daaraan gekoppelde) vordering van de benadeelde partij.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 november 2011 te Uithoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een stuk glas, althans een scherp voorwerp (met kracht) op/tegen het hoofd heeft gegooid en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 november 2011 te Uithoorn opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], een stuk glas met kracht tegen het hoofd heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak van de verdachte bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad om de aangever te verwonden of pijn te bezorgen, zodat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vast is komen te staan dat de verdachte en aangever op 1 november 2011 in Uithoorn ruzie hebben gekregen in de loods waar de handelsplaats van aangever zich bevond. Bij die ruzie is over en weer naar elkaar geschreeuwd. Het hof gaat er – ondanks andersluidende verklaringen van aangever en twee getuigen, gelet op de verklaringen van getuige [getuige] en de verdachte en het bij de verdachte aangetroffen letsel (een rode striem) – van uit dat aangever op een zeker moment tijdens de ruzie de verdachte met een pen die hij al eerder in zijn handen had, laag in de hals heeft geslagen. Het hof neemt voorts aan dat de verdachte toen ter plekke is gebleven. Hij zag dat hij na de slag met de pen bloed had op de plek waar hij geraakt was en werd toen boos. De verdachte stond op dat moment op een afstand van ongeveer twee meter van de aangever vandaan. Hij had een scherf van een glazen appelsapflesje in zijn hand. De verdachte heeft de omvang van dat stuk glas bij de politie omschreven en uitgetekend. Hij heeft het stuk glas vervolgens uit boosheid over de eerdere aanval naar de aangever gegooid. Het glas raakte de aangever aan de zijkant van zijn gezicht. Aangever had hierdoor een hoofdwond, een snee van ongeveer 7 centimeter, aan de zijkant van zijn hoofd.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte zich bewust is geweest van het stuk glas in zijn hand, gelet op de inhoud van zijn verklaring afgelegd bij de politie “
een klein stukje glas was in mijn hand gebleven.(…) Ik weet niet meer precies of ik het glas naar die meneer heb gegooid of dat ik hem heb geslagen met het glas in mijn hand” (dossierpagina 30). Het hof is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust is geweest van het glas in zijn hand. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden nopen zijn niet gesteld of gebleken.
Gelet op de opgekomen woede bij de verdachte, de bewustheid van de aanwezigheid van een stuk glas in zijn hand, de korte afstand tussen hem en aangever op dat moment, de kennelijke kracht waarmee het glas is gegooid en de richting waarin het glas is gegooid, te weten richting het hoofd van aangever, acht het hof bewezen dat de verdachte het opzet had om de aangever te verwonden – dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit zou gebeuren. De verdachte heeft zich daarom schuldig gemaakt aan mishandeling van de aangever.
Het hof verwerpt daarom het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de feitelijke gang van zaken onmiddellijk voorafgaand aan het gooien door de verdachte van het glas richting het hoofd van de aangever en overweegt ter aanvulling het volgende. Het hof gaat er – anders dan de verdachte heeft verklaard – vanuit dat op het moment dat de verdachte en aangever na het slaan met de pen uit elkaar gingen en twee meter van elkaar stonden, de aanval voorbij was. Het is niet aannemelijk geworden dat er van de kant van de aangever een nieuwe ‘aanval’ volgde of dreigde. Het was daarentegen de verdachte die werd bevangen door boosheid toen hij zag dat hij bloedde en die aangever aanviel, zoals is bewezenverklaard. Zijn handelen kan aldus niet als verdedigend worden aangemerkt. Reeds op die grond komt hem geen beroep op noodweer toe. Voorts is niet gebleken dat er voor de verdachte enige belemmering was om in plaats van het gooien van het stuk glas, zich aan de situatie te onttrekken. Naar het oordeel van het hof kon onder de hiervoor weergegeven omstandigheden ook van hem worden gevergd dat hij zich aan de situatie onttrok. Het bewezenverklaarde handelen was met andere woorden evenmin geboden door de noodzakelijke verdediging tegen de aanranding door aangever, zodat ook om die reden het beroep op noodweer niet kan slagen.
Het hof verwerpt het verweer.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,-, de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en een schadevergoedingsmaatregel op gelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door met (een stuk) glas naar het hoofd van de aangever te gooien, heeft hij een forse snee veroorzaakt in de zijkant van het gezicht van de aangever. Dat dit ook slechter had kunnen aflopen behoeft geen nadere toelichting. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 december 2016 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van veertig uren passend en geboden. In de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en het bewezenverklaarde ruim vijf jaren geleden heeft plaatsgevonden, ziet het hof aanleiding te bepalen dat deze straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Het hof houdt geen rekening met de overschrijding van de redelijke termijn – zoals bedoeld in artikel 6, tweede, EVRM - tussen de datum waarop het appel is ingesteld en dit arrest wordt gewezen, reeds omdat een geheel voorwaardelijke straf zal worden opgelegd en om die reden geen strafvermindering zal worden toegepast.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 5.050,00 (€ 4170,- voor geleden materiële schade en
€ 880,- voor geleden immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,- ten aanzien van door de benadeelde partij geleden immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdediging heeft niet betwist dat de benadeelde partij schade heeft geleden, noch aangevoerd dat de politierechter de geleden schade in redelijkheid niet heeft kunnen waarderen op het toegewezen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf
1 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 januari 2017.
Mrs. Dalebout en Plaisier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[..............]

[..............]

[..............]

.