ECLI:NL:GHAMS:2017:1007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
23-000910-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wapenbezit en drugshandel in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2016. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een aanvalsgeweer (AK-47) en aanzienlijke hoeveelheden hennep en hasjiesj in zijn woning te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een wapen van categorie II, alsook aan het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd voor de handel in verdovende middelen, zoals bedoeld in de Opiumwet. Het hof oordeelde dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat het onbevoegd voorhanden hebben van een volautomatisch wapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich meebrengt, en dat de handel in verdovende middelen schadelijk is voor de volksgezondheid. De verdachte had geen eerdere contacten met politie of justitie in Nederland.

Uitspraak

parketnummer: 23-000910-16
datum uitspraak: 21 maart 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-669226-15 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot en met 01 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen - een wapen van categorie II, te weten een aanvalsgeweer (merk/type: AK-47) en/of
- twee (2), in elk geval één of meer, (bijbehorende) houder(s) en/of
- drieënvijftig (53), in elk geval één of meer (bijbehorende) patro(o)n(en),
voorhanden heeft/hebben gehad;
2. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot en met 01 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in perceel [adres], stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten:
- een pers en/of
- een vacuümverpakker en/of
- één of meer reistas(sen) en/of
- één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) hasjiesj en/of hennep,
bestemd tot het plegen van één of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
- het aanwezig hebben en/of - het vervaardigen van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) van één of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot en met 01 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad
- 1 plastic zak met samengeperste gedroogde plantendelen betreffende 898 gram hennep en/of
- 1 plastic zakje met gedroogde plantendelen betreffende 7,3 gram hennep, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van één of meer materia(a)l(en) bevattende in totaal meer dan 30 gram hennep, en/of
- 2 plakken bruinde substantie betreffende 419 gram hasjiesj en/of
- 1 plak bruine substantie betreffende 188 gram hasjiesj en/of
- 6 brokjes bruine substantie betreffende 41,4 gram hasjiesj en/of
- 2 plastic bolletjes met brokken bruine substantie betreffende 10,9 gram hasjiesj en/of
- 1 plastic zak met brokken bruine substantie betreffende 528 gram hasjiesj,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van in totaal meer dan 30 gram, van één of meer materia(a)l(en) bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), in elk geval één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 1 december 2015 te Amsterdam
- een wapen van categorie II, te weten een aanvalsgeweer (merk/type: AK-47) en
- twee (bijbehorende) houders en
- drieënvijftig (53) (bijbehorende) patronen,
voorhanden heeft gehad;
2. hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 1 december 2015 te Amsterdam, in perceel [adres], stoffen en voorwerpen, te weten:
- een pers en
- een vacuümverpakker en
- reistassen en
- hoeveelheden hasjiesj en hennep,
bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het aanwezig hebben van hoeveelheden van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3. hij op 1 december 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 1 plastic zak met samengeperste gedroogde plantendelen betreffende 898 gram hennep en
- 1 plastic zakje met gedroogde plantendelen betreffende 7,3 gram hennep en
- 2 plakken bruine substantie betreffende 419 gram hasjiesj en
- 1 plak bruine substantie betreffende 188 gram hasjiesj en
- 6 brokjes bruine substantie betreffende 41,4 gram hasjiesj en
- 2 plastic bolletjes met brokken bruine substantie betreffende 10,9 gram hasjiesj en
- 1 plastic zak met brokken bruine substantie betreffende 528 gram hasjiesj.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe verschillende gronden aangevoerd, die hierna afzonderlijk – onder a, b respectievelijk c – worden besproken.
a. De aanhouding van de verdachte was onrechtmatig omdat geen sprake was van een verdenking van enig strafbaar feit. Het uit die aanhouding voortvloeiende bewijs mag daarom niet voor de bewijsvoering worden gebruikt.
Het hof verwerpt dit verweer en sluit zich in dit verband aan bij hetgeen de rechtbank ten aanzien van dit verweer in het vonnis waarvan beroep onder 4.1 heeft overwogen en neemt dit over.
b. De doorzoeking van de woning waarin de verdachte verbleef, [adres] in Amsterdam, was onrechtmatig. De verdachte is geschaad in zijn persoonlijk belang door het onrechtmatige binnentreden van die woning en door de rommel veroorzaakt door het doorzoeken daarvan. Om onrechtmatig optreden door opsporingsambtenaren in de toekomst te voorkomen dient het uit de doorzoeking voortvloeiende bewijs van de bewijsvoering te worden uitgesloten. Subsidiair dient dit onrechtmatige handelen te leiden tot strafvermindering.
Het hof sluit zich bij de beoordeling van dit verweer aan bij hetgeen de rechtbank ten aanzien van dit verweer in het vonnis waarvan beroep onder 4.2 heeft overwogen en neemt dit over. De omstandigheid dat de verdachte – zoals in hoger beroep aanvullend is aangevoerd – ook nadeel heeft geleden door de bij de doorzoeking veroorzaakte rommel in de woning, leidt niet tot een andere conclusie. Met de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat sprake is van een vormverzuim maar dat kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan. Een en ander leidt dus niet tot bewijsuitsluiting noch tot strafvermindering.
c. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van de verdachte over de reden van zijn verblijf in de woning aan de [adres] en zijn bezigheden in Nederland door objectieve bewijsmiddelen wordt bevestigd. Nu op de (verpakking van) het wapen en de verdovende middelen bovendien geen dactyloscopische sporen van de verdachte zijn aangetroffen, bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte ervan op de hoogte was dat in de bergruimte een wapen en verdovende middelen waren verborgen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
Uitgangspunt is dat de bewoner van een woning weet welke voorwerpen zich in die woning bevinden.
De verdachte heeft blijkens de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in bewijsmiddel 1 van de rechtbank, waarnaar het hof in dit verband verwijst, ruim een half jaar in de betreffende woning verbleven terwijl hij hier ook schoonmaakwerkzaamheden zou hebben verricht. Onder deze omstandigheden is het onaannemelijk dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de betreffende goederen in de bergruimte. Daarnaast valt niet in te zien en is er geen enkel concreet aanknopingspunt dat iemand anders deze goederen van gevoelige aard daar zonder wetenschap van de verdachte onbeheerd zou hebben bewaard.
Het hof voegt hieraan toe dat uit het proces-verbaal van bevindingen op blz. 140 van het dossier volgt dat de bergruimte waarin het wapen en de verdovende middelen zijn aangetroffen zich op dezelfde etage als - onder meer - de entree van de woning en de slaapkamers bevond.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden voor nader verhoor van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] indien het hof ervan uitgaat dat de bergruimte in de woning al bij aanvang van de doorzoeking naar hennep rook (doorgenummerde bladzijde 288) en niet pas nadat de twee (lege) reistassen waren geopend (bladzijde na doorgenummerde bladzijde 120).
Het hof wijst dit verzoek af nu hiervoor in hetgeen is aangevoerd noch anderszins de noodzaak aanwezig wordt geacht, mede gelet op de te bezigen bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
- het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij weet dat zij bestemd zijn voor het plegen van een in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gesteld feit;
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een volautomatisch aanvalsgeweer met bijbehorende patroonhouders en munitie. Het onbevoegd voorhanden hebben van zo’n wapen met munitie brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen. Met een dergelijk wapen kan dodelijk letsel worden toegebracht. De verdachte had in de woning ook aanzienlijke hoeveelheden hennep en hasjiesj voorhanden, en er zijn goederen aangetroffen die bestemd waren voor de bewerking van en de handel in (die) softdrugs. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid, nu zij verslavend werken en regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke en psychische gevolgen kan veroorzaken. De handel in verdovende middelen zorgt ook vaak voor overlast door bijkomende criminele activiteiten. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf is hiervoor gerechtvaardigd.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 februari
2017 niet eerder met politie en justitie in Nederland in aanraking geweest.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet, artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. G.M. Boekhoudt en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordig-heid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2017.
Mr. Gonggrijp-Van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]

[...]

[...]

[...]