In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 oktober 2016 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was aangeklaagd voor diefstal van een handtas, die op of omstreeks 27 november 2015 in Amsterdam was weggenomen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal van de handtas, toebehorende aan [slachtoffer]. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de straf bepaald op een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, rekening houdend met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en het feit dat zij sinds het delict geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft de artikelen 22c, 22d en 310 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de bewijsvoering en de argumenten van de raadsman, die had aangevoerd dat de verdachte niet de dader was. Het hof heeft dit verweer verworpen en de verdachte als strafbaar verklaard.