ECLI:NL:GHAMS:2016:981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
200.178.617/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake klacht tegen notaris over nalatenschap en afwikkeling

In deze zaak heeft klager, de zoon van een overleden vader, een klacht ingediend tegen de notaris die verantwoordelijk was voor de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader. Klager verwijt de notaris dat hij, ondanks herhaaldelijke verzoeken, heeft nagelaten om de erfenis op te maken. De vader van klager overleed op 21 februari 2001 en had in zijn testament bepaald dat zijn moeder alle roerende en onroerende zaken gelegateerd kreeg, met klager en zijn zuster als erfgenamen. Klager heeft in 2013 de notaris verzocht om de afwikkeling van de nalatenschap ter hand te nemen, maar de notaris heeft zijn werkzaamheden gestaakt nadat de zuster van klager aangaf niet verder mee te willen werken aan de verdeling. Klager stelt dat door de nalatigheid van de notaris hij beperkt gebruik heeft kunnen maken van een belastingvrije schenking.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.178.617/01 NOT
nummer eerste aanleg : 15-29
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 maart 2016
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellant,
tegen
[naam],
notaris te [plaats], gemeente [naam],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 19 oktober 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 14 oktober 2015 (ECLI:NL:TNORDHA:2015:35). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
Op 5 november 2015 is van klager een aanvullend beroepschrift ontvangen.
1.3.
De notaris heeft op 2 december 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Op 23 februari 2016 is van klager een brief met pleitnota en aanvullende producties ontvangen. Hierop heeft het hof aan klager (in kopie aan de notaris) bericht dat het hof kennis zal nemen van de pleitnota, maar de aanvullende producties (net) niet binnen de daarvoor gestelde termijn bij het hof zijn ingekomen en op de zitting door het hof een beslissing zal worden gegeven over het al dan niet in behandeling nemen van deze producties.
1.5.
Bij brief van 24 februari 2016 heeft de notaris gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de door klager in het geding gebrachte pleitnota en aanvullende producties. Bij brief van 26 februari 2016 heeft het hof aan de notaris (in kopie aan klager) medegedeeld dat het is toegestaan om op voorhand ten behoeve van de mondeling behandeling een pleitnota in te sturen en op de zitting door het hof een beslissing zal worden gegeven over het al dan niet in behandeling nemen van de aanvullende producties.
1.6.
Klager heeft bij brief van 29 februari 2016 zijn bezwaar geuit tegen de mogelijkheid dat de door hem ingezonden aanvullende producties buiten beschouwing zullen worden gelaten. Bij e-mail van 1 maart 2016 heeft het hof nogmaals aan klager (in kopie aan de notaris) laten weten op de zitting hierover een beslissing te zullen geven.
1.7.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 3 maart 2016. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van de reeds aan het hof gezonden pleitnota.
Op de zitting heeft het hof beslist dat de op 23 februari 2016 van klager ontvangen producties, mede gelet op het bezwaar van de notaris tegen overlegging van deze producties, buiten beschouwing worden gelaten.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De vader van klager (verder: vader) is op 21 februari 2001 overleden. Vader heeft bij testament van 5 november 1991 over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament zijn aan de moeder van klager (verder: moeder) alle roerende en onroerende zaken gelegateerd, zulks tegen inbreng van de waarde, te weten schuldigerkenning aan de erfgenamen. Vader heeft klager en de zuster van klager (verder: de zuster) tot zijn erfgenamen benoemd.
3.2.2.
In het testament van vader is bepaald dat het schuldig erkende bedrag onder meer opeisbaar is wanneer moeder de vrije beschikking over haar vermogen verliest en wanneer
- kort gezegd - door uitbetaling een lagere eigen bijdrage op grond van wet- en regelgeving (bijvoorbeeld de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) verschuldigd is dan wanneer niet tot uitbetaling zou worden overgegaan.
3.2.3.
Moeder is in het voorjaar van 2013 gaan dementeren. Moeder heeft op 21 juni 2013 een volmacht verstrekt aan klager en de zuster om haar gezamenlijk te vertegenwoordigen. In november 2013 is moeder in een verzorgingshuis opgenomen.
3.2.4.
In 2013 hebben klager en de notaris contact gehad over de afwikkeling van de nalatenschap van vader. In november 2013 heeft klager de notaris verzocht om de afwikkeling van de nalatenschap van vader ter hand te nemen.
3.2.5.
Vervolgens heeft klager bij e-mail van 5 januari 2014 zijn erfdeel uit de nalatenschap van vader opgeëist en de notaris opdracht gegeven om de erfenis van vader op te maken.
3.2.6.
De notaris heeft bij e-mail van 13 februari 2014 een cijfermatig overzicht ten behoeve van de verdeling van de nalatenschap van vader aan klager en de zuster gezonden. Vervolgens heeft de notaris bij e-mail van 25 februari 2014 onder meer aan klager medegedeeld dat de zuster met de berekening en uitbetaling van de erfdelen akkoord gaat, met dien verstande dat de verzorging van moeder daaronder niet moest komen te lijden.
3.2.7.
Bij e-mail van 3 maart 2014 heeft de notaris aan klager medegedeeld dat de zuster aan hem te kennen heeft gegeven niet verder mee te willen werken aan de verdeling van de nalatenschap van vader en dat zij de notaris heeft verzocht om zijn werkzaamheden te staken. De notaris heeft laten weten dat hij zijn werkzaamheden daarom beëindigt en zijn einddeclaratie bijgevoegd. Klager heeft die declaratie betaald.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris dat hij, ondanks herhaald verzoek van klager daartoe, heeft nagelaten om de erfenis van vader op te maken. De notaris had na het opstellen van het cijfermatig overzicht ten behoeve van de verdeling van de nalatenschap van vader in februari 2014, moeten overgaan tot het opmaken van een akte van verdeling, zodat de aan klager en de zuster toekomende erfdelen in de nalatenschap van vader konden worden uitgekeerd. Door de handelwijze van de notaris stelt klager beperkt gebruik te hebben kunnen maken van de tijdelijke mogelijkheid om tot een bedrag van € 100.000,- belastingvrij een schenking te verkrijgen.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft de stellingen van klager betwist en zich - samengevat weergegeven - als volgt verweerd. Op basis van de door moeder aan klager en de zuster verstrekte volmacht konden zij eind 2013/begin 2014 samen tot verdeling van de nalatenschap van vader overgaan. De aan de notaris gegeven opdracht om een berekening van de erfdelen in de nalatenschap van vader op te maken, is in februari 2014 door hem vervuld. Zijn eventuele verdere werkzaamheden eindigden toen de zuster hem op 3 maart 2014 te kennen had gegeven niet langer mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap van vader.

6.Beoordeling

6.1.
Op grond van de stukken van het dossier en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, acht het hof zich thans onvoldoende voorgelicht in deze zaak. In het kader van de waarheidsvinding zal het hof, alvorens over de gegrondheid van de klacht een beslissing te nemen, in ieder geval de op 23 februari 2016 bij het hof ingekomen producties van klager in behandeling nemen. Op een nader te bepalen datum zal de mondelinge behandeling van de klacht worden voortgezet. Onder meer zal de inhoud van de hiervoor bedoelde producties aan de orde komen.
6.2.
Het hof zal elke verdere beslissing aanhouden.

7.Beslissing

Het hof:
- bepaalt dat een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gehouden op een nader te bepalen datum;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, F.J.P.M. Haas en A.A. van Berge en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2016 door de rolraadsheer.