Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde komt naar voren dat er al lange tijd zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Tijdens de relatie van de ouders was de hulpverlening betrokken omdat er sprake was van huiselijk geweld. Sinds de ouders in 2010 uit elkaar zijn gegaan hebben er meerdere ernstige incidenten plaatsgevonden, die in verband met de relatiebreuk zijn te brengen. De lezing van de ouders over het verloop van deze incidenten verschilt, maar vast staat dat er in 2011 een heftige ruzie tussen ouders is geweest waarbij de moeder haar neus heeft gebroken, dat er in 2013 een achtervolging heeft plaatsgevonden waarbij de auto van de (ex-)vriend van de moeder en de auto van de vader waren betrokken en dat de vader op 5 november 2015 is veroordeeld wegens bedreiging en mishandeling van een huisgenote van de (ex-)vriend van de moeder welk incident eveneens verband hield met conflicten tussen de man en deze (ex-)vriend. Bij meerdere incidenten was [de minderjarige] in de buurt en/of getuige van het gebeurde.
[de minderjarige] woonde na het uiteengaan van de ouders aanvankelijk bij de moeder. Sinds medio 2012 woont zij bij de vader en zij heeft sinds december 2012 geen enkel contact meer met haar moeder.
Vanwege de zorgen over [de minderjarige] is de Raad in april 2014 een onderzoek gestart. De Raad stelt in het onderzoeksrapport van 4 juli 2014 vast dat [de minderjarige] klem zit tussen haar ouders en dat zij zich in een loyaliteitsconflict bevindt. De Raad benoemt in het rapport nog andere zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] : zij ervaart gevoelens van eenzaamheid en lijkt haar gevoelens meer en meer af te sluiten. De Raad komt in het rapport tot de conclusie dat, gelet op de fors aanwezige loyaliteitsproblematiek en zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] en de gevolgen hiervan voor haar toekomst, een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Als doelen van de ondertoezichtstelling zijn onder meer geformuleerd dat [de minderjarige] de ingrijpende gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt verwerkt, dat [de minderjarige] zich vrij voelt om met haar beide ouders een onvoorwaardelijk contact aan te gaan, wat ondersteund wordt door de andere ouder, dat [de minderjarige] ’s beeld van de moeder wordt hersteld en dat er zicht is op [de minderjarige] ’s thuissituatie, dat deze stabiel is en passend bij de behoeften van een meisje van haar leeftijd.
Gebleken is dat het de hulpverlening voorafgaand aan de uithuisplaatsing niet is gelukt om te werken aan deze doelen, met name omdat de vader de hulpverlening geen toegang gaf tot [de minderjarige] en ook geen inzicht gaf in de thuissituatie.
[de minderjarige] is op 9 mei 2015 met spoed uit huis geplaatst omdat de vader in voorlopige hechtenis werd genomen en [de minderjarige] niet bij haar moeder wilde wonen. Zij verbleef eerst op een crisisplek en met ingang van augustus 2015 verblijft zij in een gezinshuis. Zij heeft het in het gezinshuis naar haar zin, zij gaat naar school en zij ontwikkelt zich naar omstandigheden positief.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing wordt gecontinueerd. Er is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . De verhouding tussen haar ouders is extreem geëscaleerd, zoals mede blijkt uit de hiervoor beschreven incidenten. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder in verband hiermee inmiddels is opgenomen in een beschermingsprogramma van de politie als gevolg waarvan zij vrijwel continu bewaking krijgt. [de minderjarige] wordt belast door de extreem conflictueuze situatie tussen de ouders. Als gevolg hiervan heeft zij op jonge leeftijd meerdere wisselingen in haar opvoedsituatie meegemaakt. Zij bevindt zich al een lange periode in een ernstig loyaliteitsconflict en ook thans staat zij niet open voor contact met haar moeder. Daarnaast was zij betrokken bij en/of getuige van meerdere ingrijpende en mogelijk traumatiserende incidenten. Het is onder deze omstandigheden van groot belang voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij de ruimte krijgt om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken, dat zij in staat wordt gesteld met haar beide ouders een onbelast contact te hebben en dat zij aan haar ontwikkeling kan werken vrij van de al dan niet bewuste beïnvloeding door de vader en haar familie. [de minderjarige] is naar het oordeel van het hof daarom het meest gebaat bij een rustige en stabiele opvoedsituatie, zoals haar in het gezinshuis wordt geboden. Vanuit deze neutrale situatie kan gewerkt worden aan de in het kader van de ondertoezichtstelling geformuleerde doelstellingen. Het hof acht het derhalve niet in het belang van [de minderjarige] dat de uithuisplaatsing wordt beëindigd wanneer de vader vrij komt. Evenmin acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van plaatsing bij familie, zoals door de vader is verzocht. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.