ECLI:NL:GHAMS:2016:960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
200.180.136/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van extreme conflicten tussen ouders

In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [Y], die in 2003 is geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De ouders zijn in 2010 uit elkaar gegaan, waarna de minderjarige aanvankelijk bij de moeder verbleef, maar sinds medio 2012 bij de vader woont. De kinderrechter heeft op 19 augustus 2014 de minderjarige onder toezicht gesteld en op 9 mei 2015 is zij met spoed uit huis geplaatst. De vader is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter die de uithuisplaatsing heeft verlengd tot 19 augustus 2016. De vader verzoekt om beëindiging van de uithuisplaatsing zodra zijn detentie is afgelopen, terwijl de GI en de moeder de bestreden beschikking willen bekrachtigen.

Tijdens de zitting is gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die klem zit tussen haar ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de minderjarige in een gezinshuis verblijft waar zij zich goed ontwikkelt. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de extreme conflicten tussen de ouders en de mogelijke traumatiserende ervaringen van de minderjarige. Het hof wijst de verzoeken van de vader af en bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 15 maart 2016
Zaaknummer: 200.180.136/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/589455/JE RK 15-745
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
thans verblijvende in [PI] te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. N.H.G. Beltman te Amsterdam,
tegen
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de GI genoemd.
1.2.
De vader is op 11 november 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 augustus 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/13/589455/JE RK 15-745.
1.3.
De GI heeft op 21 december 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
[X] (hierna: de moeder) heeft op 24 december 2015 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is op 22 januari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. A.M. Beuwer, advocaat te Utrecht;
- twee medewerkers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna: LET-JB), namens de GI;
- mevrouw S. Klay, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.7.
De hierna te noemen minderjarige [Y] is op 15 januari 2016 afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de ouders is geboren [Y] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2003. De moeder oefent het gezag uit over [de minderjarige] . De relatie van de ouders is in 2010 beëindigd. [de minderjarige] verbleef daarna aanvankelijk bij de moeder. Sinds medio 2012 verbleef zij bij de vader.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 augustus 2014 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.
2.3.
[de minderjarige] is in mei 2015 met spoed uit huis geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing voor verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is bij de bestreden beschikking verlengd tot 19 augustus 2016. [de minderjarige] verblijft op een geheime locatie.
2.4.
De vader is bij vonnis van 5 november 2015 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Zowel de vader als het openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van [de minderjarige] verlengd tot 19 augustus 2016.
3.2.
De vader verzoekt (naar het hof begrijpt:) met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de uithuisplaatsing wordt beëindigd op het moment dat de detentie van de vader is afgelopen en hij in staat is [de minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden en dat [de minderjarige] gedurende de periode dat de vader in hechtenis zit in het kader van de uithuisplaatsing wordt geplaatst bij familie van de vader, dan wel familie van de moeder.
3.3.
De GI verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4.
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen
4.2.
Allereerst is de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde. De moeder stelt dat de vader niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat zijn verzoek niet ziet op de uithuisplaatsing zelf, maar op de wijze van uitvoering. Volgens de moeder betreft het een verzoek als bedoeld in artikel 1:262b BW dat de vader aanhangig dient te maken bij de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt het verzoek van de vader, mede gelet op de door de vader ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting, aldus dat hij in hoger beroep verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder wordt beëindigd zodra de detentie van de vader is geëindigd, en dat [de minderjarige] , zolang de vader gedetineerd is, verblijft bij familie.
Het hof is van oordeel dat het geschil dat daarmee in hoger beroep voorligt ziet op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en niet slechts op de uitvoering van de ondertoezichtstelling, als bedoeld in artikel 1:262b BW. De vader is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.3.
De vader stelt in hoger beroep - kort samengevat - dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten onrechte is verlengd voor zover het de periode na de beëindiging van zijn detentie betreft, hetgeen naar verwachting 3 mei 2016 zal zijn, en dat [de minderjarige] ten onrechte niet bij familie is geplaatst in het kader van de uithuisplaatsing.
De vader voert hiertoe aan dat [de minderjarige] voorafgaand aan de uithuisplaatsing reeds een paar jaar bij hem woonde, in welke periode zij ook een intensief contact had met familieleden, zoals de moeder van de vader en een oudtante. De vader heeft geen gezag over [de minderjarige] , maar stelt dat hij inmiddels een procedure is gestart om het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te verkrijgen. Volgens de vader is [de minderjarige] in 2014 onder toezicht gesteld omdat er sprake was van een leemte in het gezag en was het doel van de ondertoezichtstelling het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te verbeteren. In augustus 2013 heeft zich een ernstig incident voorgedaan, waarbij de toenmalige vriend van de moeder met de auto herhaaldelijk de auto waarin de vader en [de minderjarige] zich bevonden heeft aangereden. De vriend is hiervoor veroordeeld. Het voorval heeft grote indruk gemaakt op [de minderjarige] , voornamelijk omdat de moeder in de auto met haar vriend zat. [de minderjarige] wil geen contact met haar moeder, zij is hier volgens de vader heel stellig in. De vader benadrukt dat hij [de minderjarige] niet negatief beïnvloedt.
[de minderjarige] is op 9 mei 2015 met spoed uit huis geplaatst omdat de vader werd aangehouden en [de minderjarige] niet bij haar moeder wilde wonen. De machtiging uithuisplaatsing was aanvankelijk voor een korte termijn verleend. Omdat de vader ten tijde van de bestreden beschikking nog altijd in voorlopige hechtenis zat is de machtiging uithuisplaatsing voor verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van een jaar. Dit ondanks het feit dat de grootmoeders van moeders- en vaderszijde en een oudtante vaderszijde hebben aangeboden voor [de minderjarige] te zorgen. De vader betwist de stelling van Jeugdzorg dat [de minderjarige] op een neutrale plek geplaatst diende te worden en dient te blijven omdat de veiligheid van [de minderjarige] anders niet kan worden gewaarborgd. Voorts heeft hij noch de familie sinds de uithuisplaatsing contact met [de minderjarige] , terwijl daarvoor geen goede redenen zijn, aldus de vader. De vader verzoekt het hof te beslissen dat jeugdzorg daadwerkelijk onderzoek zal verrichten naar de mogelijkheid [de minderjarige] bij familie te plaatsen.
4.4.
De GI heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit veiligheidsoverwegingen aan het LET-JB opgedragen.
Het LET-JB is van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op een neutrale plaats in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Het LET-JB wijst erop dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet (alleen) is uitgesproken vanwege de leemte in het gezag, maar dat er ook veel zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] waren. Er was geen zicht op [de minderjarige] omdat de vader geen toestemming gaf om in contact met [de minderjarige] te komen. Er was als gevolg van de houding van de vader evenmin zicht op het netwerk van [de minderjarige] . Om die reden is [de minderjarige] op een neutrale plek geplaatst. De politie heeft huisbezoeken bij de familie afgeraden vanwege de veiligheidsrisico’s. De familie van de vader heeft tijdens een gesprek aangegeven dat als er een bezoekmoment met [de minderjarige] zou plaatsvinden, zij niet in staat zijn om afscheid van haar te nemen. Gelet hierop is het niet in het belang van en belastend voor [de minderjarige] om een bezoek aan familie te plannen.
Ook een bezoek aan de vader in de penitentiaire inrichting wordt niet in het belang van [de minderjarige] geacht. Eén van de redenen hiervoor is dat de vader niet open staat voor contact tussen [de minderjarige] en de moeder. [de minderjarige] verblijft thans sinds enige tijd in een gezinshuis. Het is van belang dat zij een eigen identiteit gaat ontwikkelen en rust en stabiliteit ervaart. Beide ouders dienen open te staan voor een gesprek met het LET-JB over contact met de andere ouder. Daarnaast dient te worden bekeken of er sprake is van trauma’s bij [de minderjarige] . Het LET-JB heeft als doel dat [de minderjarige] onvoorwaardelijk contact met beide ouders aan kan gaan. Contact met de vader en zijn familie kan een eventueel trauma vergroten en iedere opening voor contact met de moeder wegnemen.
4.5.
De moeder is van mening dat plaatsing in het netwerk van de vader absoluut niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] verblijft sinds juli 2012 bij de vader, uitdrukkelijk zonder instemming van de moeder. De moeder heeft hier aanvankelijk in berust uit angst voor de vader.
De moeder betwist dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken vanwege de leemte in het gezag. De doelen van de ondertoezichtstelling waren en zijn onder meer dat [de minderjarige] zich vrij moet voelen om een onvoorwaardelijk contact aan te gaan met beide ouders, dat wordt ondersteund door de andere ouder, [de minderjarige] ’s beeld van de moeder dient hersteld te worden, er moet zicht komen op de thuissituatie van [de minderjarige] en zij kan haar emoties herkennen en uiten. De ondertoezichtstelling had aanvankelijk geen resultaat en de gezinsvoogd voelde zich zo bedreigd door de vader dat de uitvoering is overgedragen aan het LET-JB. De vader heeft het LET-JB geen toestemming gegeven contact op te nemen met [de minderjarige] of met zijn familieleden.
De moeder betreurt het incident dat in 2013 is voorgevallen. Zij erkent dat haar toenmalige vriend hiervoor is veroordeeld, maar zij betwist de door de vader geschetste toedracht. Hij had een grote rol hierin. De moeder heeft haar kant van het verhaal nooit aan [de minderjarige] kunnen vertellen omdat de vader geen enkel contact tussen [de minderjarige] en haar moeder toestaat. [de minderjarige] was tot voor kort zeer stellig in haar weigering tot contact met haar moeder. De zorgen over [de minderjarige] waren voorafgaand aan de uithuisplaatsing groot, zij leek erg eenzaam. Sinds de uithuisplaatsing en met name sinds de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis gaat het steeds beter met haar. Zij lijkt zich steeds meer een eigen mening te kunnen vormen. De moeder acht het van groot belang dat de positieve ontwikkeling wordt voortgezet. Volgens de moeder zullen alle behandelingen en begeleiding van [de minderjarige] worden gestopt zodra zij in het netwerk van de vader wordt geplaatst. Ook bestaat het gevaar dat, wanneer de vader vrij komt, hij met [de minderjarige] zal verdwijnen.
4.6.
[de minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting - kort en zakelijk weergegeven - verklaard dat zij sinds augustus 2015 in een gezinshuis verblijft, waar zij het naar haar zin heeft. Zij heeft voorts verklaard dat zij het liefst bij haar vader en zijn familie wil wonen, maar als dat niet mogelijk is, wil zij blijven waar zij nu is. Wel wil zij graag contact hebben met haar vader en familie. Het is voor haar onduidelijk waarom dit niet kan en waarom er zorgen zijn over haar veiligheid, aldus [de minderjarige] .
4.7.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad heeft reeds in 2014 geconstateerd dat [de minderjarige] ernstig klem zit tussen haar beide ouders en dat er signalen van ouderverstoting zijn. De Raad heeft destijds gezien dat [de minderjarige] en haar vader een liefdevolle band hebben, maar ook dat de vader op sociaal emotioneel gebied onvoldoende aansluit bij [de minderjarige] , onder meer door de moeder in een kwaad daglicht te stellen. In die zin was er sprake van verwaarlozing van [de minderjarige] . De Raad heeft destijds als doelstelling geformuleerd dat [de minderjarige] een onbelast contact met haar beide ouders kan hebben. Hulpverlening was noodzakelijk, maar het is niet gelukt deze te organiseren. Gebleken is dat [de minderjarige] thans op een goede plek verblijft in het gezinshuis. De Raad heeft ter zitting benadrukt nog steeds achter de doelstellingen van de ondertoezichtstelling te staan. [de minderjarige] moet vanuit een rustige en stabiele situatie werken aan het ontwikkelen van haar identiteit en toewerken naar een onbelast contact met beide ouders.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep aandacht gevraagd voor de onduidelijkheden over de veiligheid van [de minderjarige] . [de minderjarige] is lange tijd verzorgd en opgevoed door haar vader en ook door familieleden van de vader. Zij heeft recht op duidelijkheid en ze moet weten wanneer en op welke wijze zij contact kan hebben met hen, aldus de Raad.
4.8.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde komt naar voren dat er al lange tijd zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Tijdens de relatie van de ouders was de hulpverlening betrokken omdat er sprake was van huiselijk geweld. Sinds de ouders in 2010 uit elkaar zijn gegaan hebben er meerdere ernstige incidenten plaatsgevonden, die in verband met de relatiebreuk zijn te brengen. De lezing van de ouders over het verloop van deze incidenten verschilt, maar vast staat dat er in 2011 een heftige ruzie tussen ouders is geweest waarbij de moeder haar neus heeft gebroken, dat er in 2013 een achtervolging heeft plaatsgevonden waarbij de auto van de (ex-)vriend van de moeder en de auto van de vader waren betrokken en dat de vader op 5 november 2015 is veroordeeld wegens bedreiging en mishandeling van een huisgenote van de (ex-)vriend van de moeder welk incident eveneens verband hield met conflicten tussen de man en deze (ex-)vriend. Bij meerdere incidenten was [de minderjarige] in de buurt en/of getuige van het gebeurde.
[de minderjarige] woonde na het uiteengaan van de ouders aanvankelijk bij de moeder. Sinds medio 2012 woont zij bij de vader en zij heeft sinds december 2012 geen enkel contact meer met haar moeder.
Vanwege de zorgen over [de minderjarige] is de Raad in april 2014 een onderzoek gestart. De Raad stelt in het onderzoeksrapport van 4 juli 2014 vast dat [de minderjarige] klem zit tussen haar ouders en dat zij zich in een loyaliteitsconflict bevindt. De Raad benoemt in het rapport nog andere zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] : zij ervaart gevoelens van eenzaamheid en lijkt haar gevoelens meer en meer af te sluiten. De Raad komt in het rapport tot de conclusie dat, gelet op de fors aanwezige loyaliteitsproblematiek en zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] en de gevolgen hiervan voor haar toekomst, een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Als doelen van de ondertoezichtstelling zijn onder meer geformuleerd dat [de minderjarige] de ingrijpende gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt verwerkt, dat [de minderjarige] zich vrij voelt om met haar beide ouders een onvoorwaardelijk contact aan te gaan, wat ondersteund wordt door de andere ouder, dat [de minderjarige] ’s beeld van de moeder wordt hersteld en dat er zicht is op [de minderjarige] ’s thuissituatie, dat deze stabiel is en passend bij de behoeften van een meisje van haar leeftijd.
Gebleken is dat het de hulpverlening voorafgaand aan de uithuisplaatsing niet is gelukt om te werken aan deze doelen, met name omdat de vader de hulpverlening geen toegang gaf tot [de minderjarige] en ook geen inzicht gaf in de thuissituatie.
[de minderjarige] is op 9 mei 2015 met spoed uit huis geplaatst omdat de vader in voorlopige hechtenis werd genomen en [de minderjarige] niet bij haar moeder wilde wonen. Zij verbleef eerst op een crisisplek en met ingang van augustus 2015 verblijft zij in een gezinshuis. Zij heeft het in het gezinshuis naar haar zin, zij gaat naar school en zij ontwikkelt zich naar omstandigheden positief.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing wordt gecontinueerd. Er is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . De verhouding tussen haar ouders is extreem geëscaleerd, zoals mede blijkt uit de hiervoor beschreven incidenten. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder in verband hiermee inmiddels is opgenomen in een beschermingsprogramma van de politie als gevolg waarvan zij vrijwel continu bewaking krijgt. [de minderjarige] wordt belast door de extreem conflictueuze situatie tussen de ouders. Als gevolg hiervan heeft zij op jonge leeftijd meerdere wisselingen in haar opvoedsituatie meegemaakt. Zij bevindt zich al een lange periode in een ernstig loyaliteitsconflict en ook thans staat zij niet open voor contact met haar moeder. Daarnaast was zij betrokken bij en/of getuige van meerdere ingrijpende en mogelijk traumatiserende incidenten. Het is onder deze omstandigheden van groot belang voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij de ruimte krijgt om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken, dat zij in staat wordt gesteld met haar beide ouders een onbelast contact te hebben en dat zij aan haar ontwikkeling kan werken vrij van de al dan niet bewuste beïnvloeding door de vader en haar familie. [de minderjarige] is naar het oordeel van het hof daarom het meest gebaat bij een rustige en stabiele opvoedsituatie, zoals haar in het gezinshuis wordt geboden. Vanuit deze neutrale situatie kan gewerkt worden aan de in het kader van de ondertoezichtstelling geformuleerde doelstellingen. Het hof acht het derhalve niet in het belang van [de minderjarige] dat de uithuisplaatsing wordt beëindigd wanneer de vader vrij komt. Evenmin acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van plaatsing bij familie, zoals door de vader is verzocht. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
4.9
Tenslotte en wellicht ten overvloede overweegt het hof, onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent door de Raad is betoogd, dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] er niet aan in de weg mag staan dat haar duidelijkheid wordt verschaft over de redenen waarom zij haar vader en/of haar familie niet kan zien. Een uitsluitende verwijzing naar “veiligheidsoverwegingen” acht het hof onvoldoende duidelijkheid geven. Bovendien dient LET-JB met enige regelmaat te beoordelen of contactherstel met de vader en/of familie inmiddels tot de mogelijkheden behoort.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.