4.5.Het hof overweegt als volgt. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet in staat is in haar eigen behoefte te voorzien, heeft de vrouw, naast de reeds in eerste aanleg overgelegde toekenningsbeslissing van haar WIA-uitkering van 1 mei 2013, een verzekeringsgeneeskundige rapport van 14 oktober 2014 overgelegd, dat is opgesteld in het kader van de wet WIA door een verzekeringsarts en een sociaal medisch verpleegkundige. Uit deze rapportage blijkt onder meer dat de vrouw sinds 11 juli 2011 arbeidsongeschikt is en dat zij sinds juli 2013 een volledige WIA-uitkering heeft. Daarnaast blijkt hieruit dat er sprake is van ziekte en/of gebrek in de zin van de WIA (in de rapportage is terzake opgenomen “fasciitis plantaris bdz en knieklachten rechts na een ongeval”) en dat er op dat moment geen benutbare mogelijkheden zijn om arbeid te verrichten. De vrouw heeft daarnaast een uitkeringsspecificatie overgelegd over de maand januari 2015. Hieruit kan worden afgeleid dat op dat moment de vrouw nog steeds in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Gebleken is dat in november 2015 een heronderzoek zou plaatsvinden, waarin zou worden beoordeeld in hoeverre zij hiervoor nog steeds in aanmerking komt. Ten tijde van de zitting in hoger beroep was de precieze datum waarop dit onderzoek zou plaatsvinden nog niet bekend.
De man is van mening dat uit het voorgaande niet zonder meer kan worden afgeleid dat de vrouw niet in staat is, dan wel kan worden geacht, in haar eigen behoefte te voorzien. Dat de vrouw thans een WIA-uitkering ontvangt, betekent immers niet dat zij nooit meer in staat is om te werken. De vrouw ontvangt met haar WIA-uitkering, haar vakantiegeld, haar WGA-loonaanvullingsuitkering of een andere aanvullende bijstandsuitkering en de toeslagen waarop zij recht heeft, reeds voldoende inkomen om in haar eigen behoefte te voorzien. Daarbij komt dat zij nog inkomen uit vermogen heeft en ook eigen inkomen uit kapperswerk, alsmede uitkeringen op grond van een zogenoemde woongarantverzekering. De vrouw heeft nagelaten financiële gegevens over te leggen waaruit kan worden afgeleid wat haar werkelijke inkomsten zijn, aldus de man.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw werkzaam is als kapster aan huis een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) overgelegd van 13 oktober 2015. Hieruit blijkt dat de vrouw zich op 19 februari 2015 heeft ingeschreven bij de KvK en een eenmanszaak heeft opgericht handelend onder de naam “ [de eenmanszaak] ”. De vrouw heeft zich op 10 maart 2015 met ingang van 20 februari 2015 weer uitgeschreven uit het handelsregister, aldus het uittreksel. De man heeft daarnaast een flyer overgelegd van de vrouw waarop zij haar diensten als kapster aan huis aanbiedt. Ook heeft de man zich beroepen op diverse door hem overgelegde screenprints van websites.
De vrouw heeft nagelaten haar definitieve aanslagen IB over 2013 en 2014 over te leggen, zodat niet kan worden vastgesteld in hoeverre de vrouw, naast haar uitkering, daadwerkelijk inkomsten heeft genoten uit kapperswerk. Om dezelfde reden kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de vrouw daarnaast vermogen heeft, zoals de man stelt.
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar behoefte tot op tegenbewijs door de man in rechte voldoende heeft waargemaakt. Het belangrijkste bewijsmiddel dat de vrouw heeft ingebracht ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet in staat is in haar eigen behoefte te voorzien is voormeld verzekeringsgeneeskundig rapport van 14 oktober 2014. Het hof is van oordeel dat op basis hiervan aannemelijk is dat de vrouw niet in staat is, dan wel niet kan worden geacht, in haar eigen behoefte te voorzien. Dat de stellingen van de vrouw ook vragen oproepen, doet daaraan vooralsnog onvoldoende af.
De vrouw heeft bijvoorbeeld ter onderbouwing van haar behoefte een behoeftelijst overgelegd waarin zij begroot dat haar lasten thans € 1.444,55 per maand bedragen. Ervan uitgaande dat haar inkomsten slechts bestaan uit een WIA-uitkering van € 642,50 per maand en daarnaast zorgtoeslag, alsmede een uitkering uit de woongarantverzekering, zoals de vrouw zelf stelt, heeft de vrouw thans aanzienlijk hogere lasten dan inkomsten. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting van het hof verklaard dat zij geld ontvangt van een vriendin om dit verschil op te vangen, maar (nadere) bewijsstukken daarvan ontbreken.
De vrouw heeft voorts ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij, ten tijde van het afsluiten van haar hypotheek, werkzaam was voor 40 uur per week bij een dierenwinkel. Op basis hiervan is de bank akkoord gegaan met het verstrekken van een hypotheek van € 160.000,- aldus de vrouw. Hoe zich dit verhoudt met haar stelling dat zij al sinds juli 2011 niet in staat is om te werken, heeft de vrouw (evenwel) niet toegelicht.
Bij deze stand van zaken acht het hof het aangewezen de man toe te laten tot het leveren van nader tegenbewijs (zoals door hem aangeboden) tegen de stelling van de vrouw dat zij niet in staat is, dan wel kan worden geacht in haar eigen behoefte te voorzien.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep: