ECLI:NL:GHAMS:2016:902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
15/00272
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting na te late omzetting parkeervergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd. De belanghebbende had op 25 en 26 juli 2014 geparkeerd zonder een geldige parkeervergunning, omdat hij zijn vergunning te laat had omgezet naar zijn nieuwe auto. De rechtbank had eerder de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De belanghebbende had op 29 juli 2014 zijn parkeervergunning omgezet, maar dit was na de data van de naheffingsaanslagen. Het Hof oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, zoals het niet tijdig kunnen omzetten van de vergunning, niet in de weg stonden aan de naheffing van de parkeerbelasting. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belanghebbende niet voldeed aan de verplichtingen die aan de parkeervergunning waren verbonden, waardoor hij de parkeerbelasting verschuldigd was. De uitspraak van het Hof bevestigde dat de naheffingsaanslagen op goede gronden waren opgelegd en dat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk AWB 15/00271 en 15/00272
4 februari 2016
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaken met kenmerk AMS 14/6759 en AMS 14/6760 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 4 februari 2016 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 25 juli 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam opgelegd (verder Naheffingsaanslag 1), ten bedrage van € 58,50 (€ 3,00 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van Naheffingsaanslag 1).
1.1.2.
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 26 juli 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam opgelegd (verder Naheffingsaanslag 2), ten bedrage van € 58,50 (€ 3,00 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van Naheffingsaanslag 2).
1.2.
Belanghebbende heeft bij (afzonderlijke) brieven, beide gedagtekend 5 augustus 2014, bezwaar gemaakt tegen Naheffingsaanslag 1 en 2. Bij (afzonderlijke) uitspraken op bezwaar van (beide) 14 september 2014 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Bij mondelinge uitspraak van 2 april 2015 (waarvan het proces-verbaal op 14 april 2015 is verzonden) heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen de hiervoor onder 1.2 genoemde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde (in twee afzonderlijke geschriften vervatte) hoger beroepen zijn (beide) bij het Hof ingekomen op 8 mei 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.1.
Belanghebbende was op op 25 en 26 juli 2014 houder van een bewonersvergunning als bedoeld in artikel 9 van de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam (hierna de Parkeerverordening 2013) voor het parkeren van het voertuig met het kenteken [kenteken 1] aan de [locatie] (hierna: de Vergunning).
2.2.
Op (vrijdag) 25 juli 2014 heeft belanghebbende een [merk auto] met kenteken [kenteken 2] (hierna: de [merk auto] ) gekocht.
2.3.
De [merk auto] stond op 25 en 26 juli 2014 geparkeerd aan de [locatie] ter hoogte van respectievelijk huisnummer [A] en huisnummer [B] (verder de Locatie).
2.4.
Op de Locatie was belanghebbende ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2014 en de daarbij behorende Tarieventabel 2014 van de gemeente Amsterdam voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd.
2.5.
Bij controle heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat ter zake van het parkeren van het voertuig telkens niet de verschuldigde belasting als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2014 van Gemeente Amsterdam (hierna de Verordening Parkeerbelastingen) was voldaan. Vervolgens heeft de parkeercontroleur de Naheffingsaanslag 1 op 25 juli 2014 om 20.27 uur en Naheffingsaanslag 2 op 26 juli 2014 om 15.22 opgelegd.
2.6.
Parkeervergunningen kunnen 24 uur per dag online worden gewijzigd in de digitale portal van Cition of tijdens werkdagen bij één van de servicepunten van Cition.
2.7.
Belanghebbende heeft op dinsdag 29 juli 2014 de Vergunning overgezet op de [merk auto] .

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen (Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
1.1.
Op 25 juli 2014 omstreeks 20.27 uur stond de auto van eiser, merk [merk auto] met kenteken [kenteken 2] geparkeerd op de locatie [locatie] ter hoogte van huisnummer [A] . Bij controle heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat voor de auto geen geldig parkeerbewijs was geregistreerd. De parkeercontroleur heeft daarom de naheffingsaanslag opgelegd.
Dit beroep is geregistreerd onder nummer [ nummer 1] .
1.2.
Op 26 juli 2014 omstreeks 15.22 uur stond de auto van eiser, merk [merk auto] met kenteken [kenteken 2] geparkeerd op de locatie [locatie] ter hoogte van huisnummer [B] . Bij controle heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat voor de auto geen geldig parkeerbewijs was geregistreerd. De parkeercontroleur heeft daarom de naheffingsaanslag opgelegd.
Dit beroep is geregistreerd onder nummer [nummer 2] .
2. Eiser heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de bestreden uitspraken en vernietiging van de naheffingsaanslagen. Eiser heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat hij over een parkeervergunning beschikt. Omdat zijn vorige auto met kenteken [kenteken 1] defect was, heeft eiser een andere auto gekocht. Eiser was echter niet in de gelegenheid om op vrijdag 25 juli 2014 zijn parkeervergunning (tijdig) om te zetten naar het kenteken van zijn nieuwe auto met kenteken [kenteken 2] . Bij Cition is het omzetten van de parkeervergunning alleen mogelijk op werkdagen en het is eiser niet gelukt om dat in het weekend via de computer te doen. Op dinsdag 29 juli 2014 heeft eiser de parkeervergunning omgezet op het kenteken van zijn nieuwe auto. Eiser vraagt verweerder hiervoor enig begrip op te brengen. Eiser vindt de handelwijze van Cition onrechtvaardig en niet klantgericht.
3. Verweerder heeft gesteld dat de parkeervergunning kentekengebonden is. Indien het kenteken op de vergunning (nog) niet is omgezet zal de parkeerbelasting op andere wijze moeten worden voldaan. Een kentekenwijziging kan geschieden met behulp van een DigiD via “Mijn Cition” of persoonlijk op één van de servicepunten van Cition. Ingeval de kentekenwijziging via “Mijn Cition” wordt doorgegeven, wordt het kenteken op de vergunning direct aangepast.
4. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AA3336) overweegt de rechtbank dat geen parkeerbelasting is verschuldigd indien wordt geparkeerd met een geldige parkeervergunning. Voor het kenteken van de (nieuwe) auto van eiser was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen geen parkeervergunning afgegeven, omdat de parkeervergunning van eiser nog niet was omgezet naar het kenteken van deze auto. Eiser heeft op dat moment dan ook niet geparkeerd met een geldige vergunning en was daarom parkeerbelasting verschuldigd. Dat hij voor de vergunning heeft betaald, doet daaraan niet af. Eiser heeft niet voldaan aan de verplichting tot het voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting.
5. Een parkeerbelasting is een zogenaamde objectieve belasting, dat wil zeggen dat de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige in beginsel niet in de weg kunnen staan aan de naheffing, als overigens aan de voorwaarden voor naheffing is voldaan. Dat eiser niet in staat is geweest om tijdig zijn parkeervergunning te wijzigen is geen omstandigheid die aan naheffing in de weg staat. Dit komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank overweegt in dat verband dat een wijzing via internet ook in het weekend mogelijk was en dat eiser de wijziging uiteindelijk pas op dinsdag heeft doorgegeven. Bovendien had eiser er voor kunnen kiezen om toch de verplichte parkeerbelasting te voldoen.
6. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen op goede gronden zijn opgelegd.”

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
4.2.
Partijen doen hun standpunt steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Partijen gaan er kennelijk vanuit dat Cition namens de heffingsambtenaar belast is met het verstrekken van parkeervergunningen, het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en het doen van uitspraken op bezwaar. Het Hof zal partijen hierin volgen.
5.2.
In de Verordening Parkeerbelastingen staat onder meer:
“Artikel 1 Parkeerbelastingen
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze [Hof verder de A-belasting];
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze [Hof verder de B-belasting]
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
[…]
f. vergunning: een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren (parkeervergunning) zoals geregeld en beschreven in de Parkeerverordening 2013;
Artikel 3 Belastingplicht
[…]
4. De [B-belasting] wordt geheven van degene aan wie de vergunning is verleend. De belastingplicht van de [B-belasting], sluit de belastingplicht van de [A-belasting], uit voor de in de vergunning aangegeven wijze en plaats met uitzondering van gebieden waar en voor zover een parkeerduurbeperking geldt. Deze uitsluiting geldt uitsluitend ter zake van het kenteken waarvoor de vergunning is verleend.
Artikel 4 Tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld
1. De [A-belasting] is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. De [B-belasting] is verschuldigd bij het verlenen van de vergunning.”
5.3.
De ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen geldende Parkeerverordening 2013 hield onder meer in:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
[…]
ee. parkeervergunning: vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats; […]
jj. vergunning: een parkeervergunning of een bijzondere vergunning als bedoeld in artikel 7;
mm. vergunninghouder: natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend; […]
Artikel 7 Soorten vergunningen
1. De op basis van deze verordening te verlenen parkeervergunningen betreffen uitsluitend:
a. de bewonersvergunning als bedoeld in artikel 9;
[…]
Paragraaf 2. Parkeervergunningen
Artikel 9 De bewonersvergunning
1. Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
[…]
Artikel 36 Gegevens en voorschriften
1. Een vergunning bevat - voorzover van toepassing - in ieder geval de volgende gegevens:
a. de periode waarvoor de vergunning geldt;
b. het gebied waarvoor de vergunning geldt;
c. de tijden waarvoor de vergunning geldt;
d. het kenteken of de kentekens van het motorvoertuig of van de motorvoertuigen waarvoor de vergunning is verleend.
2. Aan een vergunning worden - voor zover van toepassing - in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:
a. de vergunning is uitsluitend geldig voor het parkeren van het motorvoertuig waarvan het kenteken is vermeld op de vergunning of in het digitale parkeerbelastingbestand.
b. een parkeervergunning geldt voor het parkeren van één motorvoertuig op één parkeerapparatuurplaats.
5.4.
Gelet op artikel 3 van de Verordening Parkeerbelastingen en de hiervoor genoemde artikelen in de Parkeerverordening 2013 en in aanmerking genomen het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nr. 32.834, ECLI:NL:HR:1997:AA3336 (gepubliceerd in BNB 1998/46), is het stelsel van de Verordening Parkeerbelastingen dat de A-belasting niet is verschuldigd indien wordt geparkeerd met een parkeervergunning. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden is er geen sprake van parkeren met die vergunning. Uit het stelsel van de wet volgt dat in dat geval de belastingplichtige de A-belasting verschuldigd is.
5.5.
Eén van de voorschriften - zie hiervoor artikel 36, tweede lid, van de Parkeerverordening 2013 - is dat de Vergunning uitsluitend geldig is voor het parkeren van het motorvoertuig waarvan het kenteken is vermeld op de vergunning of in het digitale parkeerbelastingbestand. In het onderhavige geval betrof dit het voertuig met het kenteken [kenteken 1] .
5.6.
Uit de feiten blijkt dat belanghebbende op 25 en 26 juli 2014 met betrekking tot de [merk auto] niet over een parkeervergunning beschikte.
Gelet op rechtsoverweging 5.4 betekent dit dat belanghebbende voor het op genoemde data parkeren van de [merk auto] , de A-belasting verschuldigd was.
Vaststaat dat belanghebbende de voor het parkeren verschuldigde A-belasting niet op aangifte had voldaan. De Naheffingsaanslag 1 (25 juli 2014) en 2 (26 juli 2015) zijn dus, naar het oordeel van het Hof, in overeenstemming met de Verordening Parkeerbelastingen opgelegd.
5.7.
Zowel in zijn bezwaarschrift, beroepschrift als hoger beroepschrift voert belanghebbende aan dat hij “geen mogelijkheid had om de wijziging door te geven”. Gelet op de gedingstukken en hetgeen belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard heeft, begrijpt het Hof dat belanghebbende stelt (1) dat hij op (vrijdag) 25 juli 2014 geen gelegenheid had om op een van de servicepunten van Cition (zie 2.6) de Vergunning naar de [merk auto] om te zetten, en (2) dat hij vanwege een technisch probleem met zijn computer dit ook digitaal niet kon doen. Belanghebbende verbindt daaraan de conclusie dat de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd.
5.8.
Het Hof verwerpt belanghebbendes opvatting dat de naheffingsaanslagen vanwege de onder 5.7 vermelde omstandigheden dienen te worden vernietigd.
Ook indien het Hof er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat belanghebbende niet via zijn eigen computer de Vergunning kon omzetten is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van belanghebbende komt. Bovendien had belanghebbende op een andere computer met internetverbinding de wijziging kunnen doorgeven.
Het is derhalve aan belanghebbende toerekenbaar dat de Vergunning ten tijde van het parkeren van de [merk auto] nog steeds niet naar die auto was omgezet.
5.9.
Voor zover belanghebbende van mening is dat er niet binnen 24 uur ter zake van één parkeeractie twee naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd, verwerpt het Hof deze opvatting. Immers Naheffingsaanslag 1 is opgelegd voor het gedurende één uur parkeren op 25 juli 2014 en Naheffingsaanslag 2 is opgelegd voor het gedurende één uur parkeren op 26 juli 2014 (vgl. ook art. 234, lid 4, Gemeentewet). Dat in casu sprake is geweest van het bij voortduring parkeren - zoals belanghebbende stelt - is niet van belang. Immers tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat geleid heeft tot art. 234, lid 4, Gemeentewet is opgemerkt dat de “[d]e mogelijkheid bestaat […] om bij voortduring van het onbetaald parkeren een tweede naheffingsaanslag op te leggen over de verstreken periode.' (Toelichting tweede NvW, wetsontwerp 19 405” , p. 12).
5.10.
De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 4 februari 2016 in het openbaar uitgesproken.
(griffier) (voorzitter)
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.