3.4De grieven in incidenteel appel die betrekking hebben op de hoogte van het door de kantonrechter toegewezen bedrag, strekken ten betoge dat [appellant] veroordeeld dient te worden tot betaling van het achterstallige salaris aan zijn werknemers (en niet aan SNCU) en tot betaling aan SNCU van de forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,-. De grieven in principaal appel hebben betrekking op de veroordeling van [appellant] tot genoemde bedragen en strekken er toe dat de vorderingen van SNCU worden afgewezen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4.1In de grieven worden de volgende onderwerpen aan de orde gesteld:
(i) zijn de werknemers van [appellant] uitzendkrachten in de zin van de cao voor Uitzendkrachten en is [appellant] daarmee een werkgever in de zin van de cao’s? Indien dat het geval is:
(ii) is SNCU gerechtigd van [appellant] vergoedingen te vorderen, nu noch [appellant] noch zijn werknemers lid zijn van een cao-sluitende partij? Indien dat mogelijk is:
(iii) welke bedragen is [appellant] verschuldigd als gevolg van het niet tijdig verstrekken van informatie aan SNCU?
(iv) bijkomende kosten.
3.4.2[appellant] betwist dat zijn werknemers uitzendkrachten zijn in de zin van de cao’s. Hij voert daartoe aan dat hij ten behoeve van de firma [X] en incidenteel van twee andere kwekers een aannemer van werk is. De desbetreffende werknemers werken niet onder toezicht en leiding van [X] dan wel van die andere kwekers, maar onder toezicht en leiding van hem ( [appellant] ) zelf. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste zoals gesteld in artikel 7:690 BW, dat onder toezicht en leiding van een derde werkzaamheden worden verricht. SNCU heeft hier tegenover gesteld dat [appellant] zijn stellingen op geen enkele manier heeft onderbouwd en dat in het verslag van het door Providius bij [appellant] verrichte onderzoek is vermeld dat recent een aanmelding van [appellant] bij het voor de uitzendbranche geldende pensioenfonds StiPP is ontvangen en dat op het salaris van twee werknemers van [appellant] de daarop betrekking hebbende pensioenpremies zijn ingehouden. [appellant] heeft niet gesteld dat genoemde constateringen van Providius onjuist zijn.
3.4.3Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de werknemers van [appellant] beschouwd dienen te worden als uitzendkrachten in de zin van artikel 7:690 BW en daarmee onder de werkingssfeer van de cao’s vallen. [appellant] heeft zijn standpunt dat zijn werknemers onder toezicht en leiding van hemzelf en niet onder toezicht en leiding van [X] en van de twee andere kwekers vallen op geen enkele wijze toegelicht. Nu [appellant] zelf werknemer is van [X] , en [X] dus werkgeversgezag uitoefent over [appellant] , ligt het niet voor de hand dat de werknemers van [appellant] niet onder de leiding en toezicht van [X] zouden vallen. [appellant] heeft, zonder enige nadere toelichting, nagelaten enig document in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn standpunt. Te denken valt in dit verband, zoals SNCU ook heeft aangevoerd, aan de met zijn werknemers gesloten arbeidsovereenkomsten en aan verklaringen van [X] en de genoemde andere kwekers. In dit verband is ook van belang dat de mededeling in het verslag van Providius, dat een aanmelding van [appellant] bij het pensioenfonds voor de uitzendbranche is ontvangen en dat voor twee van zijn werknemers pensioenpremie is ingehouden, door [appellant] niet is weersproken. Er dient daarom van te worden uitgegaan dat [appellant] en zijn werknemers onder de werkingssfeer van de cao’s vallen.
3.4.4[appellant] voert aan dat, nu zowel hij als zijn werknemers geen lid zijn van een cao-sluitende partij, SNCU niet bevoegd is van hem in verband met die werknemers gelden te vorderen dan wel boetes op te leggen. De Wet op de cao dan wel de Wet avv zou zich daartegen verzetten.
3.4.5Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog. De Hoge Raad heeft op 28 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3458) in een vergelijkbare kwestie geoordeeld dat SNCU die bevoegdheid wel heeft. 3.4.6.[appellant] voert verder in grief 3 in principaal appel aan dat de aan SNCU in de cao’s toegekende bevoegdheden in strijd zijn met artikel 1 lid 1 wetboek van Strafrecht, alsmede een inbreuk vormen op het eigendomsrecht, dat op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM wordt beschermd. [appellant] heeft deze stellingname echter op geen enkele wijze onderbouwd. De betreffende grief faalt reeds daarom. SNCU is derhalve gerechtigd bedragen van [appellant] te vorderen voor zover verplichtingen uit de cao’s en de daarop gebaseerde regelingen niet zijn nagekomen.
3.4.7SNCU heeft gesteld, en [appellant] heeft niet weersproken, dat [appellant] verplichtingen op grond van het reglement van de Commissie Naleving cao voor de Uitzendkrachten (CNCU) niet is nagekomen. [appellant] heeft niet ter discussie gesteld dat SNCU gerechtigd is een deel van haar bevoegdheden te delegeren aan genoemde commissie. De door [appellant] niet nagekomen verplichtingen betreffen het niet reageren op het verzoek op 28 februari 2011 om gegevens (onder andere arbeidsovereenkomsten, loonspecificaties, afschrift van loonbetalingen, werkbriefjes, bewijs van afdracht aan de Stichting Fonds Uitzendkrachten) te verstrekken in verband met controle op de naleving van de cao voor Uitzendkrachten, ook niet na een aanmaning daartoe op 18 maart 2011, een ingebrekestelling op 31 maart 2011, een tweede sommatie op 12 april 2011 (waarin aanspraak wordt gemaakt op de forfaitaire schadevergoeding) en een sommatie door de raadsman van SNCU op 8 juni 2011 met daarin wederom de aanspraak op de forfaitaire schadevergoeding. [appellant] heeft niet weersproken dat hij op die verzoeken en aanmaningen niet heeft gereageerd.
3.4.8Nu vast staat dat [appellant] uitzendkrachten in dienst had, staat ook vast dat hij verplicht was de door SNCU verzochte informatie te verstrekken. Op het in het geheel niet binnen veertien dagen na de tweede ingebrekestelling, dat wil zeggen in casu uiterlijk op 26 april 2011, verstrekken van de bedoelde informatie, stelt het reglement van de CNCU in artikel 6 een boete van € 100.000,-. Indien de verzochte informatie op een later tijdstip wel wordt verstrekt en tevens de achterstallige loonbetalingen aan werknemers zijn geschied, matigt SNCU volgens haar beleidsregels deze boete tot € 25.000,-. Het hof constateert dat [appellant] tegenover Providius de door SNCU verzochte informatie heeft verstrekt, zij het te laat. Het hof zal [appellant] hierna veroordelen de achterstallige loonbetalingen aan zijn werknemers te verrichten. Daarmee is er voor het hof aanleiding het bedrag aan de door [appellant] aan SNCU verschuldigde forfaitaire schadevergoeding (conform het beleid van SNCU) terug te brengen tot € 25.000,-. Tot verdere matiging acht het hof geen termen aanwezig, nu [appellant] zijn verplichtingen op ernstige wijze heeft geschonden en onvoldoende heeft onderbouwd dat een dergelijke boete tot een onaanvaardbare uitkomst leidt. Weliswaar heeft [appellant] aangevoerd uit loondienst slechts € 1.800,- netto per maand te verdienen en op zijn andere werkzaamheden verlies te lijden, maar hij heeft dat laatste op geen enkele manier onderbouwd.
3.4.9SNCU heeft gedetailleerd berekend welke verplichtingen [appellant] jegens zijn werknemers niet is nagekomen. Het betreft een steekproefsgewijs vastgesteld en vervolgens geëxtrapoleerd bedrag aan op grond van de cao voor Uitzendkrachten voor zes werknemers te weinig betaald salaris van in totaal € 14.279,90 bruto. Het te weinig betaalde salaris heeft betrekking op het niet toepassen van een inschaling volgens de normtabel op basis van een 38-urige werkweek, het niet toepassen van de wachtdagencompensatie van 1,16% bij uitzendovereenkomsten in fase A, het niet over het feitelijk loon inclusief de wachtdagencompensatie en over de doorbetaling tijdens feestdagen en vakantiedagen berekenen van de vakantietoeslag en het niet toepassen van 0,60% reservering kort verzuim over het feitelijk loon. [appellant] heeft hiertegen slechts (gelijkluidende) verklaringen van vijf van zijn werknemers ingebracht, dat er bij ziekte werd doorbetaald zonder inhouding van een wachtdag, dat er tijdens feestdagen vrij af was en toch volledig werd doorbetaald, dat bij een werkweek van 40 uur, 24 verlofdagen per jaar werden opgebouwd en dat bij uitdiensttreding eventuele verlofdagen uitbetaald zijn. Het verweer van [appellant] ziet daarmee niet op de door SNCU onderbouwde vordering, en de vordering van SNCU is daarmee onvoldoende gemotiveerd weersproken. SNCU heeft op genoemd bedrag van € 14.279,90 een bedrag van € 5.550,90 in mindering gebracht, welk bedrag alsnog aan vakantietoeslag betaald bleek te zijn. Aldus resteert een bedrag aan te weinig betaald salaris van € 8.729,-. De vordering tot betaling van dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 juli 2011.