ECLI:NL:GHAMS:2016:833

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
23-003698-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door met auto op ex-vriendin in te rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1973, was beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof het opzettelijk inrijden met een auto op zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], en haar bedreigen met de auto. De feiten vonden plaats op 1 maart 2015 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 februari 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel en dat er geen sprake was van bedreiging, omdat de slachtoffers niet op de hoogte waren van de dreiging. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid op [slachtoffer 1] is ingereden, wat leidde tot angst en gevaar voor de slachtoffers. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf van 180 uur. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-003698-15
datum uitspraak: 8 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-698213-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (destijds Joegoslavië) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 01 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (personen)auto (met hoge snelheid) op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 01 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een (personen)auto (met hoge snelheid) op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ingereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van de overgelegde pleitnotities, aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ook is de verdachte niet in een rechte lijn op deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgereden. Voorts is geen sprake geweest van bedreiging nu voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging en bij hen niet de redelijke angst bestond dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Tenslotte is namens de verdachte aangevoerd dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn omdat deze op elkaar zijn afgestemd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor zover de tenlastelegging [slachtoffer 2], het zoontje van verdachte, betreft, oordeelt het hof dat het op de beelden niet heeft waargenomen dat de wielen van de auto in zijn richting wijzen op het moment dat de verdachte aan komt rijden en hem voorbij rijdt. Voorts kan worden vastgesteld dat de verdachte op de dag van het incident geen ruzie met zijn zoontje had – zoals ook uit de beelden blijkt – zodat niet aangenomen wordt dat het aanjagen van schrik (zoals door de verdachte gesteld) ook voor hem bedoeld was. Van verdachtes zoontje bevindt zich ook geen verklaring in het dossier. Gelet op het vorenstaande zal het hof de verdachte vrij spreken van het primair ten laste gelegde feit voor zover deze [slachtoffer 2] betreffen.
Voor zover de tenlastelegging [slachtoffer 1], de ex-vriendin van verdachte betreft, oordeelt het hof dat op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde beelden het volgende is waargenomen. De verdachte en [slachtoffer 1] maken armgebaren naar elkaar en er lijkt een verhitte discussie plaats te vinden. De verdachte loopt daarna naar zijn auto en rijdt vervolgens over de stoep richting [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] en een tweede persoon staan op enig moment voor de auto terwijl deze met betrekkelijk hoge snelheid op hen af komt rijden, waardoor beiden genoodzaakt zijn weg te springen teneinde de auto te ontwijken..
Het verweer van de raadsvrouw dat de getuigenverklaringen op elkaar afgestemd en niet betrouwbaar zijn, wordt verworpen nu dit verweer niet onderbouwd is, de verklaringen op hoofdlijnen overeenkomen en de verklaringen bovendien ondersteund worden door de camerabeelden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zelf ook verklaard dat hij op [slachtoffer 1] is afgereden, naar hij zegt om haar schrik aan te jagen.
Gelet op de waarnemingen van het hof, in combinatie met de inhoud van de getuigenverklaringen en de verklaring van aangeefster acht het hof poging tot zware mishandeling, en ook het daarvoor noodzakelijk opzet, bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 1 maart 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (personen)auto op voornoemde [slachtoffer 1] is ingereden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen van tweemaal € 500,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Na een discussie met zijn ex-vriendin heeft de verdachte zijn woede geuit door met zijn auto op zijn ex-vriendin af te rijden om haar schrik aan te jagen. De verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer angst aangejaagd en de auto waarin hij reed als wapen gepoogd te gebruiken. Een dergelijk feit veroorzaakt en vergroot ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Bij dit incident was tevens het jonge kind van verdachte aanwezig. Het hof neemt de verdachte dit bijzonder kwalijk, maar zal bij de strafoplegging ook rekening houden met de omstandigheid dat het onderhavige feit is gepleegd als uitvloeisel van een moeizame verhouding met aangeefster waar het betreft de omgang met beider partijen minderjarig kind.
Zoals blijkt uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2016 is de verdachte eerder ter zake van onder meer geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd is. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding af.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. E. Mijnsberge en mr. F.A. Hartsuiker, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 maart 2016.
Mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]