Ook in hoger beroep geldt dat de vrouw de hoogte van haar huwelijksgerelateerde behoefte op grond van de maatstaf zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven dient te stellen en te onderbouwen. In haar hoger beroepschrift stelt zij dat de huwelijksgerelateerde behoefte -naar het hof begrijpt op grond van het (huidige) inkomen van de man- € 24.000,- bruto per maand bedraagt. Bij haar nadere stukken van 26 oktober 2015 heeft de vrouw een (nieuwe) behoeftelijst in het geding gebracht, met daarbij recente bankafschriften als voornaamste onderbouwing. De totale in die lijst opgenomen behoefte bedraagt € 8.821,- netto per maand.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat die behoefte is gebaseerd op haar huidige uitgavenpatroon, dat deze in beginsel reëel en huwelijksgerelateerd is, maar dat daarin bepaalde posten, zoals de post vakantie, -wegens haar huidige gebrek aan hogere inkomsten- te laag zijn gewaardeerd. Op grond van de Hofnorm, alsmede het inkomen van de man in 2012, bedraagt haar behoefte € 13.000,- netto per maand, aldus de vrouw.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de vrouw ter onderbouwing van deze behoeftelijst onvoldoende inzicht heeft verstrekt in het inkomsten- en uitgavenpatroon tijdens (de laatste jaren van samenwoning gedurende) het huwelijk van partijen. Daarbij is van belang dat ook haar huidige uitgaven moeten worden afgezet tegen de welstand gedurende het huwelijk. De vrouw heeft ter onderbouwing van die welstand in hoger beroep -anders dan het toevoegen van haar recente (nahuwelijkse) bankafschriften- niet meer in het geding gebracht dan in eerste aanleg, terwijl ook de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet kan worden volstaan met inzicht in het uitgavenpatroon van partijen in 2001 en 2008. Enerzijds kunnen de recente bankafschriften niet gelden ter onderbouwing van het huwelijksgerelateerde uitgavenpatroon, terwijl anderzijds, bij gebrek aan (voldoende) gegevens omtrent de uitgaven in de huwelijkse periode na 2008, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, niet kan worden vastgesteld of de hoge welstand in 2008 voldoende representatief was voor de daarop volgende jaren van de samenwoning tijdens het huwelijk.
In hoger beroep heeft de vrouw naar het oordeel van het hof evenmin een afdoende verklaring gegeven voor de afwezigheid van die stukken. Zij stelt dat de man weigert (voldoende) inzicht te verschaffen in zijn inkomsten gedurende de huwelijkse periode- en daarna, maar -wat daar ook van zij- dat ontslaat de vrouw niet van haar verplichting door middel van een degelijk onderbouwd overzicht voldoende mate van inzicht te verschaffen in de uitgaven die partijen gedurende -de laatste jaren van- de huwelijkse samenwoning pleegden te doen. De enkele stelling dat de man alle uitgaven voldeed en de vrouw daar geen zicht op had volstaat in dit verband niet, temeer nu zij wel in staat is geweest de (hoge) uitgaven over het jaar 2008 inzichtelijk te maken. Nu de vrouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt het hof niet toe aan haar bewijsaanbod zoals geformuleerd onder punt 79 van haar incidenteel hoger beroepschrift. Evenmin komt het hof toe aan haar grieven die zien op de draagkracht van de man. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.