“We hebben het over een woning die aan de rand van de woonkern [Z] ligt. Op basis van die ligging is de woning gewaardeerd. Dat waarderen is gebeurd aan de hand van een aantal vergelijkingsobjecten. De meest vergelijkbare objecten zij echter niet in de nabijheid van deze woning gelegen. Er zijn geen betere vergelijkingsobjecten te vinden dan de panden die wij hebben opgevoerd. Het is niet per definitie zo dat de woonkern [D] nu eenmaal duurder is dan de woonkern [Z] . Ik denk dat zelfs het omgekeerde het geval is. De vergelijkingsobjecten die belanghebbende heeft opgevoerd heb ik bij de rechtbank al uitvoerig besproken. Om diverse redenen voldoen die niet aan het vergelijkbaarheidscriterium, bijvoorbeeld door het bouwjaar en/of de bouwstijl. In dit geval dus niet zozeer door de ligging. Ik verwijs naar mijn eerdere bespreking van deze panden.
(…)
U houdt mij voor dat wij het pand aan de [b-straat 1] , met bouwjaar 1979, hebben opgevoerd, terwijl wij vinden dat het door belanghebbende opgevoerde pand aan de [b-straat 2] , met bouwjaar 1978, niet geschikt is als vergelijkingspand wegens het bouwjaar. Dit heeft te maken met de slechte staat waarin het pand aan de [b-straat 2] verkeert. Hierdoor en door het andere bouwjaar is dit pand niet vergelijkbaar met de onderhavige woning. Dit geldt ook voor het pand aan de [d-straat] . Het pand aan de [f-straat] is ook behandeld in ons verweerschrift. Het pand aan de [g-straat] is ook niet vergelijkbaar met de onderhavige woning. Dat pand heeft als bouwjaar 1920.
De grondstaffel van de gemeente [D] zou voor het gehele object gelden. Dat is in de uitspraak van de rechtbank over het jaar 2006 opgenomen. Daar heeft de gemeente zich aan gehouden en dit gold ook als uitgangspunt bij het compromis over het jaar 2012. Bij de uitwerking van dit compromis is echter een vergissing gemaakt. Bij de toerekening van de grondwaarde aan de beide gemeenten is niet uitgegaan van de totale grondwaarde, maar van de grondwaarde van het [D] gedeelte.
U vraagt mij of de grondstaffel onverkort geldt in de deelgemeenten [D] , [B] en [Z] . De grondstaffel geldt voor de deelgemeenten [D] en [Z] , maar niet voor de deelgemeente [B] . Daar geldt een lagere grondprijs. U vraagt mij in welke orde van grootte zich dat beweegt. Dat kan ik lastig zeggen, maar aanzienlijk lager in ieder geval. In de deelgemeenten [D] en [Z] geldt dus dezelfde grondstaffel, waarop echter correcties mogelijk zijn, wat hier ook gebeurd is. Dit kunt u zien op de matrix, tevens een bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg. Voor ligging 4 is van een 20% hogere grondwaarde uitgegaan. Dit is het geval bij het pand aan de [c-straat] . Bij het pand aan de [e-straat] , dat ligging 5 heeft, is van een 40% hogere grondwaarde uitgegaan.
U vraagt mij naar het argument van belanghebbende dat als je de grondstaffel toepast op het object [d-straat] , er een absurd lage opstalwaarde uitrolt.
Het pand aan de [d-straat] is minder goed gelegen, want ligt aan een doorgaande weg. Als dit pand zou worden gebruikt voor een matrixberekening, zou dus een correctie moeten worden toepast voor de ligging van dit pand.
U vraagt mij naar de totstandkoming van en bewijsmiddelen voor de grondstaffel. Op het overzicht dat als bijlage 6 bij het verweerschrift in eerste aanleg bij zaak nr. 14/00427 is gevoegd, ziet u dat de opstalwaarde wordt berekend door van de transactiesom de grondwaarde met toepassing van de staffel af te trekken. Op het overzicht staan panden die zijn gesloopt. Je mag er dus van uitgaan dat het de koper te doen was om de grond. De grondstaffel wordt voortdurend getoetst aan dit soort transacties, en eventueel aangepast. U vraagt mij hoe frequent dergelijke transacties zich voordoen. Er zijn weinig kavels die los verkocht worden in dit gebied, daargelaten de uitgifte van percelen op nieuwe bouwlocaties zoals [nieuwbouwlocatie H] en [nieuwbouwlocatie P] , wat wij niet geschikt achten om mee te vergelijken. U wijst op het feit dat er in bijlage 6 zeer uiteenlopende opstalwaarden uit de bus komen. Ik wijs u erop dat erin ieder geval geen sprake is van een negatieve opstalwaarde.
U houdt mij voor dat er in ons waarderingsmodel geen rekening wordt gehouden met het feit dat de grond van de oprijlaan maar een zeer beperkt nut lijkt te hebben. Ik vind dat de oprijlaan wel degelijk nut heeft. Hij zorgt ervoor dat het object juist veilig gelegen is. De oprijlaan zorgt voorts voor privacy en een meer beschutte ligging. Door de lengte van de oprijlaan is er geen overlast van de omliggende wegen. Dit levert een meerwaarde op voor het perceel, die opweegt tegen de lagere waarde van de vierkante meters van de oprijlaan zelf.”