In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 5 augustus 2013 te Overveen, gemeente Bloemendaal. Het hof oordeelde dat, hoewel niet uitgesloten was dat de verdachte na het besturen van de auto alcohol had gedronken, het bewezen was dat het alcoholgehalte op het moment van besturen meer dan 88 microgram per liter uitgeademde lucht was. De verdachte had een rijbewijs dat minder dan vijf jaar geleden was afgegeven, wat de ernst van de overtreding vergrootte.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 februari 2016 werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De verdediging stelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte onder invloed was op het moment van het ongeval. Het hof oordeelde echter dat de verdachte, gezien de omstandigheden en verklaringen, wel degelijk onder invloed was. De verdachte had verklaard dat hij na het ongeval twee biertjes had gedronken, maar het hof achtte het aannemelijk dat hij voor het ongeval al meer alcohol had genuttigd.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geldboete op van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met het feit dat de verdachte eerder een transactie had gekregen voor het onder invloed besturen van een fiets of bromfiets.