ECLI:NL:GHAMS:2016:805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
23-003968-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van meineed en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van meineed in een civiele procedure en van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte, dat onbeperkt was ingesteld, voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De tenlastelegging omvatte onder andere het doen van valse verklaringen onder ede en bedreigingen aan het adres van getuigen. Tijdens de zittingen in hoger beroep is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om wettig en overtuigend bewijs te leveren voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, omdat het hof niet kon vaststellen dat hij opzettelijk in strijd met de waarheid had verklaard of dat hij opzet had op de bedreiging. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd van alle beschuldigingen vrijgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-003968-14
datum uitspraak: 3 maart 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-654275-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Israël) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2015 en 18 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, bij het verhoor bij rechter-commissaris mr. M.W. van der Veen, als getuige in het civiele geding tussen enerzijds [getuige 1] en/of [getuige 2], en anderzijds [bedrijf 1]. en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3]. en/of hem, verdachte [verdachte], (zaaknummer/rekestnummer 464472/HA RK 10-623) na de krachtens wettelijk voorschrift gevorderde eed/belofte te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard dat:
- hij nooit tegen iemand heeft gezegd dat hij 567.000,-, althans een (soortgelijk) geldbedrag, verschuldigd is aan die [getuige 1] en/of die [getuige 2], en/of
- hij het bedrag van 567.000 euro, althans een (soortgelijk) geldbedrag, niet in verband kan brengen met Apropos, en/of
- hij nooit heeft toegezegd dat die [getuige 1] en/of die [getuige 2] een deel van de aandelen en/of (een) de(e)l(en) van de eigendom in de twee winkels ([adres 2] en/of [adres 3]) zouden krijgen, en/of
- hij die [getuige 1] en/of die [getuige 2] nooit heeft aangeboden om de twee winkels ([adres 2] en/of [adres 3]) aan hen te verhuren, en/of
- dat die [getuige 1] en/of die [getuige 2] hem nooit 150.000 dollar, althans een (soortgelijk) bedrag, hebben gegeven, en dat hij, verdachte, dat ook nooit tegen anderen heeft gezegd;
2:
hij in de periode van 28 april 2011 tot en met 31 mei 2011 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, [getuige 1] meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft hij, verdachte, in een gesprek met [getuige 3] en/of [getuige 4], (waarvan [getuige 3] (een) geluidsopname(n) heeft gemaakt, welke geluidsopname(n) hij, [getuige 3], later aan die [getuige 1] heeft overhandigd), opzettelijk dreigend met betrekking tot die [getuige 1] en/of diens gezin gezegd:
- " Jij gaat naar [getuige 1] en vuurt er twee kogels in de winkel", en/of
- " Zaterdagochtend, alles BAM! In de winter, weet je hoeveel lawaai er in het huis zal zijn?", en/of
- " Alles ontploft, weet je hoe dat is [getuige 3]? Je neemt een stuk ijzer, je stopt het in het glas van het raam om zes uur 's ochtends, weet je wat het is? Het is een godverdomme handgranaat!", en/of
- " Laat maar branden, alles branden", en/of
- " [getuige 1] en [getuige 2] ga ik pakken. Dit om iedereen te laten zien dat ze mij niet aanraken, wacht maar wat ik hem ga aandoen", en of
- " Ze zijn naar Frankrijk op vakantie, misschien kunnen we met ze meegaan, dan is het geen probleem om samen met hem naar Frankrijk te gaan en hem moordklappen te geven, hem een knuppel in zijn hoofd te geven",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde komt.

Vordering van het openbaar ministerie

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte aan het opgenomen gesprek, waarvan slechts een schriftelijke vertaling in het dossier zit, heeft deelgenomen, dan wel dat hij op een ander moment verklaringen heeft afgelegd die maken dat de verdachte op 22 maart 2012 tegenover de rechter-commissaris in strijd met de waarheid heeft verklaard.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad (ook niet in voorwaardelijke zin) dat er op was gericht dat [getuige 1] daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de stelling van de aangevers dat de verdachte deelnemer was aan het schriftelijk uitgewerkte gesprek en de aan hem toegeschreven bewoordingen heeft geuit, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 5].
De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen en dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen op de zelfde gronden als door de rechtbank is gedaan.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof constateert dat het belangrijkste bewijsmiddel waaruit zou volgen dat de verdachte op 22 maart 2012 onder ede (opzettelijk) in strijd met de waarheid heeft verklaard, de schriftelijke vertaling van een opgenomen gesprek is, welk gesprek volgens aangevers [getuige 1] en [getuige 2] zou hebben plaatsgevonden tussen de verdachte, [getuige 6] en [getuige 5]. De vertaalster heeft, gelet op de boven de vertaling (deels tussen haakjes) geplaatste opmerking kennelijk van haar opdrachtgever vernomen dat de verdachte een van de deelnemers aan het gesprek betrof. Uit niets blijkt dat zij dit zelf heeft vastgesteld.
De verdachte heeft betwist het uitgewerkte gesprek met [getuige 6] en [getuige 5] te hebben gevoerd en de in de vertaling aan hem toegeschreven uitlatingen te hebben gedaan. De enige persoon die bevestigt dat de verdachte inderdaad bij bovenbedoeld gesprek aanwezig is geweest is [getuige 5]. Gelet echter op de familieband die deze getuige heeft met [getuige 2] (een van de personen namens wie aangifte tegen de verdachte is gedaan en met wie de verdachte een zakelijk geschil heeft), is het hof van oordeel dat [getuige 5] niet kan worden geacht een onafhankelijke getuige te zijn. Gelet op het voorgaande kan de vertaling van het bedoelde gesprek niet (mede) leiden tot het bewijs dat de verdachte op 22 maart 2012 een meinedige verklaring heeft afgelegd.
De verklaringen van de getuigen [getuige 7] en [getuige 8] kunnen evenmin aan een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde bijdragen. [getuige 7] heeft blijkens zijn verklaringen de verdachte de specifieke uitlatingen niet horen doen, maar trekt slechts conclusies uit hetgeen hij weet van de aangeefsters en uit hetgeen hij de verdachte juist wel of niet heeft horen zeggen. [getuige 8] heeft verklaard over een bedrag tussen € 580.000 en € 600.000, zodat niet zonder meer vastgesteld kan worden dat hij het over het zelfde geldbedrag heeft als de aangevers.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gebezigde bewoordingen op zichzelf een bedreigend karakter hebben. De verdachte heeft de bewoordingen echter geuit in de beslotenheid van een auto, tegenover zijn oom en een vriend, terwijl hij niet wist dat het gesprek tussen hen door zijn oom werd opgenomen. Het hof is van oordeel dat de verdachte er onder die specifieke omstandigheden niet van uit hoefde te gaan dat de door hem geuite bewoordingen door een van de personen in de auto aan [getuige 1] zou worden doorgespeeld. Temeer niet nu er tussen deze personen en [getuige 1] geen vriendschappelijke relatie of iets dergelijks bestond. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op bedreiging van [getuige 1]. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. M. Iedema en mr. J.A. Peters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2016.
Mr. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]