ECLI:NL:GHAMS:2016:796

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
23-000313-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal van elektriciteit en overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2014. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal van elektriciteit en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het Openbaar Ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 39.267,97 aan de staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze vordering toegewezen, waarop de veroordeelde in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 februari 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging voerde aan dat de kosten die de veroordeelde had gemaakt, gebaseerd op een aangetroffen notitie, voldoende onderbouwd waren. Het hof oordeelde echter dat het cijferbeeld uit deze notitie onvoldoende concrete onderbouwing bood en dat het niet duidelijk was of de kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vulde de gronden aan met een bespreking van het verweer van de verdediging.

Het hof concludeerde dat de berekening van het Openbaar Ministerie, zoals gehanteerd in het BOOM-rapport, correct was en dat er geen aanleiding was om hiervan af te wijken. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn uiteengezet.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000313-15
Datum uitspraak: 26 februari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2014 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-670847-12 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres]

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 39.267,97.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2014 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van diefstal van elektriciteit en het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 31 december 2014 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 39.267,97 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de gronden aanvult met een bespreking van het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer.

Verweer ten aanzien van de kosten

De verdediging heeft het verweer gevoerd dat ook ten aanzien van de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt, zal moeten worden uitgegaan van de aangetroffen notitie (dossierpagina 144) op grond waarvan het Openbaar Ministerie de opbrengsten van de veroordeelde heeft berekend.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De opbrengst op de betreffende notitie is een (voldoende) nauwkeurig gegeven, terwijl, (mede) gelet op de ronde bedragen, de totaliteit aan kosten lijkt te zijn opgezet als een (globale) schatting. Het cijferbeeld uit de notitie mist, ten aanzien van al die gemaakte kosten, voldoende concrete onderbouwing, nog daargelaten dat in het midden blijft of die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Het hof ziet onder die omstandigheid geen aanleiding af te wijken van de door de rechtbank gehanteerde berekening op grond van het BOOM-rapport.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2016.
Mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]