ECLI:NL:GHAMS:2016:796
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal van elektriciteit en overtreding van de Opiumwet
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2014. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal van elektriciteit en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het Openbaar Ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 39.267,97 aan de staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze vordering toegewezen, waarop de veroordeelde in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 februari 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging voerde aan dat de kosten die de veroordeelde had gemaakt, gebaseerd op een aangetroffen notitie, voldoende onderbouwd waren. Het hof oordeelde echter dat het cijferbeeld uit deze notitie onvoldoende concrete onderbouwing bood en dat het niet duidelijk was of de kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vulde de gronden aan met een bespreking van het verweer van de verdediging.
Het hof concludeerde dat de berekening van het Openbaar Ministerie, zoals gehanteerd in het BOOM-rapport, correct was en dat er geen aanleiding was om hiervan af te wijken. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn uiteengezet.