In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde, geboren in Suriname in 1964, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 34.977,30 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de veroordeelde veroordeeld tot betaling van € 16.613,54. Het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 februari 2016 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde € 38.777,92 zou betalen, uitgaande van twee geslaagde oogsten. De verdediging stelde echter dat er geen geslaagde oogsten waren en dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van één eerdere oogst, gebaseerd op meldingen van buurtbewoners en aangetroffen hennepresten. Het hof heeft de melding uit augustus 2013 als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld om van meer dan één oogst uit te gaan.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof gebruik gemaakt van richtlijnen uit het BOOM-rapport. De veroordeelde had geen bewijs overgelegd voor de elektriciteitskosten die hij had gemaakt. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 20.475,93 en de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.