ECLI:NL:GHAMS:2016:795

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
23-002560-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde, geboren in Suriname in 1964, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 34.977,30 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de veroordeelde veroordeeld tot betaling van € 16.613,54. Het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 februari 2016 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde € 38.777,92 zou betalen, uitgaande van twee geslaagde oogsten. De verdediging stelde echter dat er geen geslaagde oogsten waren en dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van één eerdere oogst, gebaseerd op meldingen van buurtbewoners en aangetroffen hennepresten. Het hof heeft de melding uit augustus 2013 als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld om van meer dan één oogst uit te gaan.

Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof gebruik gemaakt van richtlijnen uit het BOOM-rapport. De veroordeelde had geen bewijs overgelegd voor de elektriciteitskosten die hij had gemaakt. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 20.475,93 en de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002560-15
Datum uitspraak: 26 februari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-130549-14 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 34.977,30.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2015 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van het telen van hennep.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 10 juni 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 16.613,54 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 38.777,92 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal gaat daarbij uit van twee geslaagde oogsten.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de veroordeelde geen geslaagde oogst heeft gehad zodat er ten tijde van de inval nog geen sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. De ontnemingsvordering dient derhalve te worden afgewezen.
Het hof gaat uit van één eerder gerealiseerde oogst en overweegt daartoe als volgt.
De eerste melding dat er mogelijk een hennepkwekerij in de woning van de veroordeelde was, dateert van augustus 2013 en is gedaan door een buurtbewoner. De melder heeft daarbij concrete informatie verschaft over de omstandigheden dat de veroordeelde op dat moment op vakantie was, een jonge negroïde jongen regelmatig ‘sneaky’ de woning binnen ging, er okergeellicht door het zolderraam scheen en het hem bekend is dat de veroordeelde twee jaar eerder is aangehouden voor hennepteelt (doorgenummerde dossierpagina 75).
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2014 is op 20 mei 2014 binnengetreden in de woning en is in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning op de eerste etage een hennepkwekerij aangetroffen (doorgenummerde dossierpagina 7). Ook blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat op de vloer van de kweekruimte droge hennepresten lagen (doorgenummerde dossierpagina 8). De aangetroffen planten waren ongeveer 7 weken oud.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat bij de ontruiming van de in 2011 bij hem aangetroffen hennepkwekerij veel kweekbenodigdheden zijn weggehaald, maar dat de potten, een deel van de aarde en het zeil waarop de potten stonden zijn blijven liggen. De veroordeelde heeft verklaard een deel van de achtergebleven spullen te hebben hergebruikt.
Gelet op de aangetroffen droge/gedroogde hennepresten gaat het hof uit van (tenminste) één eerdere oogst. Het hof acht het ongeloofwaardig en onaannemelijk dat deze resten nog zouden stammen uit de in 2011 opgerolde hennepkwekerij, te meer nu ten aanzien van die hennepkwekerij (2011) gerelateerd is dat alle kweekgerelateerde goederen toen vernietigd en/of afgevoerd zijn (rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 5).
Het hof ziet geen aanleiding uit te gaan van meer dan één oogst. De melding uit augustus 2013 is , gelet op de feitelijk aangetroffen situatie, niet geheel betrouwbaar te achten. Dat de geconstateerde vervuiling mogelijk wijst op een langere kweekperiode, is in het licht van veroordeeldes verklaring en het overige bewijs in het dossier eveneens onvoldoende om dan dus maar uit te gaan van twee geslaagde oogsten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal het hof gebruik maken van de richtlijnen uit het BOOM-rapport. Ten aanzien van de elektriciteitskosten is een en ander in het ongewisse gebleven. De veroordeelde heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij destijds reeds € 3.800,62 in termijnen had afbetaald aan Liander en ook het Openbaar Ministerie gaat uit van gemaakte en voor aftrek in aanmerking komende elektriciteitskosten. Vanwege het feit echter dat weliswaar is aangetoond dat er (een voorstel tot een) betalingsregeling met Liander is getroffen maar dat deze op schrift gestelde regeling (in tweevoud) niet is getekend noch aantoonbaar is geretourneerd aan Liander en er ook overigens geen betalingsbewijzen zijn overgelegd ziet het hof geen aanleiding deze kosten in aftrek te brengen.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst
Hennepopbrengst in gram: 308 planten (op 12m2) x 22,4 gram hennep per plant 6.899,20
Geldelijke opbrengst: 6.899,20 gram x € 3,28 € 22.629,37
Kosten
Afschrijvingskosten € 250,00
Stekken + variabele kosten: 308 x € 6,18 € 1903,44
Totaal kosten € 2.153,44
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de oogst komt na aftrek kosten uit op: € 20.475,93
Het hof acht, resumerend, aannemelijk geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van of uit baten van het voornoemde feit waarvoor veroordeelde bij arrest in de strafzaak is veroordeeld, kort gezegd het telen van hennep, en wel ten bedrage van afgerond € 20.475,93.

Verplichting tot betaling aan de staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 20.475,93.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 20.475,93
(twintigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en drieënnegentig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 20.475,93
(twintigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en drieënnegentig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2016.
mrs. Römer en Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]