ECLI:NL:GHAMS:2016:791
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over griffierecht in verdelingskwestie bij echtscheiding
In deze zaak heeft verzoeker sub 1 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de griffier van het Gerechtshof Amsterdam met betrekking tot het griffierecht in een verdelingskwestie na echtscheiding. De hoofdzaak betreft de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en de vaststelling van de partnerbijdrage. De rechtbank Noord-Holland had eerder een tussenbeschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de partnerbijdrage werd vastgesteld. Verzoeker sub 1 en verzoekster sub 2 maakten bezwaar tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier was vastgesteld op € 1.615,-, omdat zij van mening waren dat het om een familiezaak ging waarvoor een lager tarief van € 311,- zou moeten gelden.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verdelingskwestie in hoger beroep niet als nevenverzoek bij het verzoekschrift tot echtscheiding wordt behandeld, maar als een zelfstandige procedure op basis van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat de hoogte van het griffierecht afhankelijk is van het beloop van de vordering. Het hof heeft geconcludeerd dat de griffier ten onrechte het griffierecht op € 1.615,- had vastgesteld, aangezien het beloop van de vordering lager was. Het hof heeft het griffierecht vastgesteld op € 711,- en het verzet van verzoekers gedeeltelijk gegrond verklaard.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van de procedure en de bijbehorende griffierechten in het kader van echtscheidingen en verdelingskwesties. Het hof heeft de griffier gelast om het griffierecht opnieuw vast te stellen op basis van de juiste criteria, waarbij rekening is gehouden met de hypothecaire geldlening die op de woning rust en de waarde van de woning zelf.