Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep heeft de moeder gedurende ruim 25 jaren de financiën van de betrokkene beheerd. De betrokkene ontving van de moeder zakgeld en kon om extra geld vragen als zij dat nodig had, onder meer voor het kopen van shag. De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep -samengevat- verklaard dat zij op enig moment twijfel kreeg of haar financiële situatie wel optimaal was; medebewoners van de instelling [de instelling] vertelden de betrokkene dat zij over meer (spaar)geld (dan de betrokkene) beschikten. De medebewoners hadden daarbij te kennen gegeven dat dit verband hield met bewindvoering. De betrokkene verkeerde destijds (ten tijde van het bij de kantonrechter ingediende verzoek) dan ook in de (achteraf verkeerde) veronderstelling dat een professionele bewindvoerder zou kunnen bewerkstelligen dat zij ook meer (spaar)geld zou overhouden (bijvoorbeeld door extra belastingaftrek). Zij heeft daarom in eerste instantie (bij de kantonrechter) om professionele bewindvoering door Heinen Adviesgroep verzocht en hoopte daarbij tevens aan haar familie te laten zien dat zij zelfstandig haar financiële zaken kon regelen. Thans wil zij weer dat de moeder haar financiën beheert en wil zij dat de moeder en [zus Y] tot haar bewindvoerders worden benoemd.
De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep voorts verklaard dat de genoemde pinopnamen ten behoeve van haar zijn besteed. In dit verband stelt zij dat die bedragen onder meer zijn uitgegeven aan shag, waarvan zij ongeveer een pakje per dag rookt, een nieuwe radio, een nieuwe televisie, kleding en een vakantie. Daarnaast heeft de moeder voor haar een bedrag van € 5.000,-, verkregen uit een erfenis, veilig gesteld, nadat zij onder bewind was gesteld van Heinen Adviesgroep , aldus de betrokkene. Voorts heeft de betrokkene een verklaring van mevrouw L. Wit van Accountantskantoor Wiedijk in het geding gebracht, welk kantoor – blijkens die verklaring – al jarenlang op basis van de door de moeder aangeleverde boekhouding de aangiften inkomstenbelasting van de betrokkene verzorgt. In deze verklaring staat voorts vermeld dat uit niets is gebleken dat het beheer van de financiën van de betrokkene door de moeder niet juist verloopt.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door de betrokkene heeft GGZ haar stelling dat dat de moeder de financiën van de betrokkene vóór de onderbewindstelling niet behoorlijk heeft beheerd, onvoldoende met feiten onderbouwd. Op grond van het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat de moeder en [zus Y] niet geschikt zouden zijn om het bewind te voeren over de goederen die de betrokkene (zullen) toebehoren. Hierbij merkt het hof op dat overigens gesteld noch gebleken is dat het beheer van het inkomen/vermogen van de betrokkene complex en/of omvangrijk is.
In de stelling van GGZ dat de betrokkene onder begeleiding van een onafhankelijke, professionele bewindvoerder meer inzicht zal verkrijgen in het beheer van haar financiën en meer regie en zelfstandigheid zal opbouwen bij het beslissen over haar eigen middelen, ziet het hof onvoldoende gegronde reden om af te wijken van de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene. Het hof overweegt in dit verband dat de moeder en [zus Y] wanneer zij tot bewindvoerders benoemd zouden worden, jaarlijks ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording aan de betrokkene dienen af te leggen van het door hen gevoerde beheer over betrokkene’s inkomen en vermogen. Derhalve zal alsdan niet alleen externe controle bestaan op het beheer van de financiën van de betrokkene door de moeder en [zus Y] , maar de betrokkene zal ook inzage in het over haar financiën gevoerde beheer verkrijgen. Voorts is gesteld noch gebleken dat de moeder en [zus Y] niet welwillend staan tegenover het verschaffen van inzage aan de betrokkene voorafgaand aan deze jaarlijkse rekening en verantwoording. Het hof gaat ervan uit dat aldus, eventueel in samenwerking met de instelling, mogelijke onrust bij betrokkene (omdat zij twijfelt of haar financiën goed worden beheerd) zal worden weggenomen. De instelling kan immers de betrokkene ter zijde staan bij de beoordeling van de jaarlijks bij de kantonrechter afgelegde rekening en verantwoording (door de moeder en [zus Y] ). De betrokkene kan ook op die manier meer inzicht krijgen en regie opbouwen. Een professionele bewindvoerder is voor dat doel niet noodzakelijk.
De enkele stelling van GGZ in eerste aanleg dat tussen de moeder en de betrokkene sprake is van een grote wederzijdse afhankelijkheid en een symbiotische relatie, welke aan een benoeming van de moeder tot bewindvoerder in de weg zou staan, acht het hof onvoldoende geconcretiseerd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Ook overigens is het hof niet gebleken van gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van de moeder en [zus Y] tot bewindvoerders, zijnde tevens de wettelijke voorkeur als bedoeld in artikel 1:435 lid 4 BW.