ECLI:NL:GHAMS:2016:736

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.175.601/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bewindvoerders in hoger beroep met voorkeur van betrokkene

In deze zaak gaat het om de benoeming van bewindvoerders in hoger beroep. De betrokkene, die sinds 1990 verblijft bij een GGZ-instelling en gediagnosticeerd is met schizofrenie, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die twee bewindvoerders had benoemd. De betrokkene verzoekt om ontslag van deze bewindvoerders en benoeming van haar moeder en zus als nieuwe bewindvoerders. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 1 maart 2016 de zaak behandeld. De betrokkene heeft verklaard dat zij twijfels had over het beheer van haar financiën door de huidige bewindvoerders, maar dat zij nu weer haar moeder en zus als bewindvoerders wil benoemen. GGZ heeft zich verzet tegen deze benoeming en stelt dat een professionele bewindvoerder in het belang van de betrokkene is. Het hof overweegt dat er geen gegronde redenen zijn om de voorkeur van de betrokkene niet te volgen. De moeder heeft gedurende 25 jaar de financiën van de betrokkene beheerd en er is geen bewijs dat dit niet goed is gedaan. Het hof oordeelt dat de benoeming van de moeder en zus als bewindvoerders de voorkeur heeft, en ontslaat de huidige bewindvoerders met ingang van 16 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 maart 2016
Zaaknummer: 200.175.601/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 3905356 BM VERZ 15-632 MS
in de zaak in hoger beroep van:
[de betrokkene] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellante,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
tegen
Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Noord‑Holland‑Noord,
gevestigd te Heiloo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Th. C. J. Kaandorp te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de betrokkene en GGZ genoemd.
1.2.
De betrokkene is op 24 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 2 juni 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Noord‑Holland, locatie Alkmaar, met kenmerk 3905356 BM VERZ 15-632 MS.
1.3.
GGZ heeft op 13 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 7 januari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van GGZ, vergezeld van de heer P.G.C. Schouten, werkzaam bij GGZ;
- mevrouw [X] , de zuster van de betrokkene (hierna: [zus X] );
- mevrouw [Y] , de zuster van de betrokkene (hierna: [zus Y] );
- mevrouw [A] namens Heinen Adviesgroep ;
- de heer [B] , kantoorgenoot van mevrouw [C] h.o.d.n. Heinen Adviesgroep .
1.6.
Mevrouw [Z] , de moeder van de betrokkene (hierna: de moeder)is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De hoofd Advocaat‑Generaal is, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin ter terechtzitting verschenen.

2.De feiten

De betrokkene is geboren [in] 1970. Zij verblijft sinds 1990 bij de instelling [de instelling] van GGZ. Zij is gediagnosticeerd met schizofrenie.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover thans van belang, op het verzoek van GGZ de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van [C] h.o.d.n. Heinen Adviesgroep en [A] tot bewindvoerders, zowel tezamen als ieder afzonderlijk bevoegd.
3.2.
De betrokkene verzoekt – met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre – , naar het hof begrijpt, het ontslag van de [C] h.o.d.n. Heinen Adviesgroep en [A] als bewindvoerders over de goederen van betrokkene en zij verzoekt de benoeming van de moeder en [zus Y] tot (opvolgend) bewindvoerders over de goederen van betrokkene, zowel tezamen als ieder afzonderlijk bevoegd.
Ter zitting in hoger beroep is -desgevraagd- namens de betrokkene verklaard dat het hoger beroep niet is gericht tegen de onderbewindstelling als zodanig.
3.3.
GGZ verzoekt het verzoek van de betrokkene in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 Burgerlijke Wetboek (BW) benoemt de rechter die het bewind instelt, daarbij of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge het derde lid van deze bepaling volgt de rechter bij de benoeming de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
In de gevallen waarin de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende niet wordt gevolgd, geldt de wettelijke voorkeur als bedoeld in lid 4 van art. 1:435 BW.
Ingevolge het vijfde lid kunnen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden benoemd tot bewindvoerder.
4.2.
De betrokkene betoogt dat [C] en [A] ten onrechte zijn benoemd tot bewindvoerders. Hiertoe voert zij aan dat de moeder gedurende ruim 25 jaren haar financiën heeft beheerd en dat niet is gebleken van een onbehoorlijke waarneming van haar vermogensrechtelijke belangen door de moeder. De betrokkene betwist voorts dat rekeningen niet met voortvarendheid en/of op onjuiste wijze zijn betaald en dat zij grote bedragen van haar spaarrekening heeft gehaald. Zij ontving van de moeder (een vorm van) zakgeld, zodat zijzelf kleine boodschappen kon doen, aldus de betrokkene.
4.3.
GGZ heeft naar voren gebracht dat op oorspronkelijk verzoek van de betrokkene (bij de kantonrechter) en in goed overleg met zowel de betrokkene als haar begeleiders in haar belang om een professionele bewindvoerder is verzocht. GGZ stelt dat het thans nog steeds in het belang van de betrokkene is om een professionele bewindvoerder te hebben en dat het niet in het belang van de betrokkene is indien de moeder wederom en nog langer haar financiële administratie voert. Er dient gewaarborgd te worden dat het bewind deskundig en objectief zal worden uitgevoerd. Voorts dient volgens GGZ te worden bewerkstelligd dat de betrokkene zoveel als mogelijk en onder begeleiding van een professionele bewindvoerder inzicht verkrijgt in het beheer van haar financiën en meer regie en zelfstandigheid opbouwt bij het beslissen over haar eigen middelen. Het bevreemdt GGZ ten slotte dat blijkens (met instemming van de betrokkene) in het geding gebrachte bankafschriften van de rekening van de betrokkene gedurende het tijdvak juli 2014 tot en met juni 2015 in totaal ruim € 14.000,- is opgenomen (door middel van pinopnamen). Deze opnamen zijn niet door de betrokkene zelf verricht en/of niet aan haar ten goede gekomen, aldus GGZ.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
In hoger beroep is niet aan de orde dat de betrokkene als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 sub a BW.
Aan het hof ligt uitsluitend ter beoordeling voor of zich gegronde redenen verzetten tegen het volgen van de (in hoger beroep naar voren gebrachte) uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene bij benoeming van de bewindvoerder, te weten voor de moeder en [zus Y] .
4.5.
Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep heeft de moeder gedurende ruim 25 jaren de financiën van de betrokkene beheerd. De betrokkene ontving van de moeder zakgeld en kon om extra geld vragen als zij dat nodig had, onder meer voor het kopen van shag. De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep -samengevat- verklaard dat zij op enig moment twijfel kreeg of haar financiële situatie wel optimaal was; medebewoners van de instelling [de instelling] vertelden de betrokkene dat zij over meer (spaar)geld (dan de betrokkene) beschikten. De medebewoners hadden daarbij te kennen gegeven dat dit verband hield met bewindvoering. De betrokkene verkeerde destijds (ten tijde van het bij de kantonrechter ingediende verzoek) dan ook in de (achteraf verkeerde) veronderstelling dat een professionele bewindvoerder zou kunnen bewerkstelligen dat zij ook meer (spaar)geld zou overhouden (bijvoorbeeld door extra belastingaftrek). Zij heeft daarom in eerste instantie (bij de kantonrechter) om professionele bewindvoering door Heinen Adviesgroep verzocht en hoopte daarbij tevens aan haar familie te laten zien dat zij zelfstandig haar financiële zaken kon regelen. Thans wil zij weer dat de moeder haar financiën beheert en wil zij dat de moeder en [zus Y] tot haar bewindvoerders worden benoemd.
De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep voorts verklaard dat de genoemde pinopnamen ten behoeve van haar zijn besteed. In dit verband stelt zij dat die bedragen onder meer zijn uitgegeven aan shag, waarvan zij ongeveer een pakje per dag rookt, een nieuwe radio, een nieuwe televisie, kleding en een vakantie. Daarnaast heeft de moeder voor haar een bedrag van € 5.000,-, verkregen uit een erfenis, veilig gesteld, nadat zij onder bewind was gesteld van Heinen Adviesgroep , aldus de betrokkene. Voorts heeft de betrokkene een verklaring van mevrouw L. Wit van Accountantskantoor Wiedijk in het geding gebracht, welk kantoor – blijkens die verklaring – al jarenlang op basis van de door de moeder aangeleverde boekhouding de aangiften inkomstenbelasting van de betrokkene verzorgt. In deze verklaring staat voorts vermeld dat uit niets is gebleken dat het beheer van de financiën van de betrokkene door de moeder niet juist verloopt.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door de betrokkene heeft GGZ haar stelling dat dat de moeder de financiën van de betrokkene vóór de onderbewindstelling niet behoorlijk heeft beheerd, onvoldoende met feiten onderbouwd. Op grond van het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat de moeder en [zus Y] niet geschikt zouden zijn om het bewind te voeren over de goederen die de betrokkene (zullen) toebehoren. Hierbij merkt het hof op dat overigens gesteld noch gebleken is dat het beheer van het inkomen/vermogen van de betrokkene complex en/of omvangrijk is.
In de stelling van GGZ dat de betrokkene onder begeleiding van een onafhankelijke, professionele bewindvoerder meer inzicht zal verkrijgen in het beheer van haar financiën en meer regie en zelfstandigheid zal opbouwen bij het beslissen over haar eigen middelen, ziet het hof onvoldoende gegronde reden om af te wijken van de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene. Het hof overweegt in dit verband dat de moeder en [zus Y] wanneer zij tot bewindvoerders benoemd zouden worden, jaarlijks ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording aan de betrokkene dienen af te leggen van het door hen gevoerde beheer over betrokkene’s inkomen en vermogen. Derhalve zal alsdan niet alleen externe controle bestaan op het beheer van de financiën van de betrokkene door de moeder en [zus Y] , maar de betrokkene zal ook inzage in het over haar financiën gevoerde beheer verkrijgen. Voorts is gesteld noch gebleken dat de moeder en [zus Y] niet welwillend staan tegenover het verschaffen van inzage aan de betrokkene voorafgaand aan deze jaarlijkse rekening en verantwoording. Het hof gaat ervan uit dat aldus, eventueel in samenwerking met de instelling, mogelijke onrust bij betrokkene (omdat zij twijfelt of haar financiën goed worden beheerd) zal worden weggenomen. De instelling kan immers de betrokkene ter zijde staan bij de beoordeling van de jaarlijks bij de kantonrechter afgelegde rekening en verantwoording (door de moeder en [zus Y] ). De betrokkene kan ook op die manier meer inzicht krijgen en regie opbouwen. Een professionele bewindvoerder is voor dat doel niet noodzakelijk.
De enkele stelling van GGZ in eerste aanleg dat tussen de moeder en de betrokkene sprake is van een grote wederzijdse afhankelijkheid en een symbiotische relatie, welke aan een benoeming van de moeder tot bewindvoerder in de weg zou staan, acht het hof onvoldoende geconcretiseerd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Ook overigens is het hof niet gebleken van gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van de moeder en [zus Y] tot bewindvoerders, zijnde tevens de wettelijke voorkeur als bedoeld in artikel 1:435 lid 4 BW.
4.6.
GGZ heeft nader bewijs aangeboden; zij biedt aan "al haar stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door schriftelijke bescheiden en het horen van getuigen c.q. getuigen-deskundigen”. Nu GGZ niet, althans onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan, ziet het hof geen aanleiding GGZ tot het bewijs van haar stellingen toe te laten. Indien, in weerwil van het voorgaande, geoordeeld moet worden dat wel aan de stelplicht is voldaan dan heeft te gelden dat het bewijsaanbod naar het oordeel van het hof onvoldoende gespecificeerd is. Er ligt in het aanbod niet een voldoende duidelijke aanduiding van één of meer specifieke feiten en omstandigheden (waarop het bewijsaanbod ziet) besloten. Het aanbod is dan ook onvoldoende gespecificeerd om ter zake dienend te kunnen zijn.
Het bewijsaanbod wordt gelet hierop en voor het overige als niet ter zake dienend gepasseerd.
4.7.
In aanmerking genomen de verklaring van de advocaat van de betrokkene dat de moeder bereid is de taak van bewindvoerder op zich te nemen en nu [zus Y] zich ter zitting in hoger beroep hiertoe eveneens bereid heeft verklaard, zal het hof – met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre – de bewindvoerders [C] h.o.d.n. Heinen Adviesgroep en [A] ontslaan en de moeder en [zus Y] benoemen tot (opvolgend) bewindvoerders over de goederen van de betrokkene, zowel tezamen als ieder afzonderlijk bevoegd. Teneinde de overdracht van het beschermingsbewind adequaat te laten verlopen, zal het hof het ontslag van de huidige bewindvoerders en de benoeming van de (opvolgend) bewindvoerders pas laten ingaan op 16 maart 2016.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontslaat [C] h.o.d.n. Heinen Adviesgroep en [A] als bewindvoerders over de goederen van de betrokkene met ingang van 16 maart 2016;
benoemt tot (opvolgend) bewindvoerders over de goederen van de betrokkene, zowel tezamen als ieder afzonderlijk bevoegd, met ingang van 16 maart 2016
mevrouw [Z] (geboren [in] 1944)
[adres 1]
[woonplaats b]
en
mevrouw [Y] (geboren [in] 1979)
[adres 2]
[woonplaats b] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier van dit hof een kopie van deze beschikking zal zenden aan de griffier van de rechtbank Noord‑Holland, sectie kanton, locatie Alkmaar, ter aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Leijdekker, mr. J.F.A.M. Graafland‑Verhaegen en mr. J. Louwinger‑Rijk in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.