ECLI:NL:GHAMS:2016:73

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
K14-0244
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen vervolging van politieambtenaren betrokken bij aanhouding van persoon die verzet bood en overleden is

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K14-0244. Het beklag was ingediend door de broer van een man die op 11 juni 2013 overleed na een gewelddadige aanhouding door de politie. De klager stelde dat de betrokken politieambtenaren verantwoordelijk waren voor de dood van zijn broer en dat hun geweld buitenproportioneel was. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking en de resultaten van het onderzoek door de Rijksrecherche. De advocaat-generaal had eerder al aangegeven dat er geen aanleiding was om het beklag te herzien.

De feiten tonen aan dat de politie op 11 juni 2013 werd ingeschakeld na meldingen van overlast. Bij de aanhouding van de man, die zich hevig verzette, werd geweld gebruikt door zowel de man als de politie. De man werd geboeid, maar verloor kort daarna zijn bewustzijn en overleed later in het ziekenhuis. Het hof heeft de doodsoorzaak onderzocht en vastgesteld dat er geen bewijs was dat het handelen van de politie direct verantwoordelijk was voor het overlijden. De pathologische rapporten gaven aan dat de dood mogelijk het gevolg was van een combinatie van factoren, waaronder een hartritmestoornis en zuurstoftekort, maar niet noodzakelijkerwijs door het geweld van de politie.

Het hof concludeert dat de politie in de rechtmatige uitoefening van haar functie handelde en dat er geen strafrechtelijk verwijtbaar handelen van de betrokken agenten kon worden vastgesteld. De beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen werd als terecht beschouwd. Het hof wijst het beklag van de klager af, waarbij het benadrukt dat er geen aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K14/0244 van
(naam klager),
klager,
In deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het hof verwijst naar de inhoud van zijn in kopie aan deze beschikking gehechte tussenbeschikking van 6 oktober 2015.
Naar aanleiding van deze tussenbeschikking is door de Rijksrecherche nader onderzoek ingesteld. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een op 25 november 2015 op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.

2.Het nadere verslag van de advocaat-generaal

Bij nader verslag van 2 december 2015 heeft de advocaat-generaal het hof bericht dat de inhoud van dit proces-verbaal hem geen aanleiding geeft zijn eerdere standpunt – dat het beklag moet worden afgewezen – te herzien.

3.Beoordeling van het beklag

3.1.
Feiten en omstandigheden
Onder leiding van de officier van justitie is het onderzoek in deze zaak aangevangen door het Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie Amsterdam. Op 14 juni 2013 is het onderzoek op verzoek van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam overgenomen door de Rijksrecherche.
Het gaat om uitgebreid onderzoek met betrekking tot het overlijden van klagers broer en de rol die de politie daarbij heeft gespeeld.
Uit het dossier komt het volgende naar voren.
Op 11 juni 2013 kwam bij de politie de melding van een buurtbewoner binnen dat een man op een balkon aan het schreeuwen was en dat de overlast al doorging vanaf de dag daarvoor.
Ter plaatse nam de politie waar dat op het balkon van de op de eerste verdieping gelegen flat (adres flat) te Amsterdam een man hard aan het schreeuwen was.
De politie werd aangesproken door de hoofdbewoner van die flat, die verklaarde dat de man op het balkon zijn vriend (naam overledene) was, dat zijn vriend in de war was en dat hij beresterk was. Zijn vriend sloeg wartaal uit, zei dat Bob Marley weer tot leven zou komen en dat er vanaf vrijdag geen oorlog meer zou zijn en dat alle wapens in de containers zouden gaan. Hij hoorde dat zijn vriend vulgaire woorden in de Surinaamse taal aan het schreeuwen was. Op zijn verzoek was de broer van zijn vriend met hun twee zusters gekomen om te proberen hem te kalmeren. Dat was niet gelukt. Een van de zusters was zelf door zijn vriend geslagen en ook een van de politieagenten die zijn vriend op het balkon aansprak was aangevallen; hij begon meteen met zijn vuisten op die agent in te slaan.
De politie wilde de woning binnengaan om (naam overledene) mee te nemen naar het bureau om hem aldaar te kunnen presenteren aan een hulpverlener van “Vangnet en Advies”.
De politie trof (naam overledene) op het balkon aan. (naam overledene) sloeg hard om zich heen, was zeer agressief en niet aanspreekbaar. Omdat men vreesde voor verwondingen en (naam overledene) gewelddadig bleef, trok de politie zich terug uit de woning.
De dienstdoende officier van justitie besloot dat kon worden over gegaan tot aanhouding van (naam overledene) op grond van wederspannigheid en mishandeling van politieagenten.
De aanhouding zou worden verricht door drie hondengeleiders die, na overleg met de officier van dienst, de zogenaamde schildenprocedure zouden gebruiken.
Drie hondengeleiders gingen met een hond het balkon op. Tegen (naam overledene) werd meermalen gezegd dat hij was aangehouden. Hij reageerde aanvankelijk niet. Na de laatste sommatie stond hij echter op, nam een vechthouding aan en balde zijn vuisten en zei: “Kom maar, ik heb alles gebruikt”. Een van de hondengeleiders omschreef (naam overledene) als heel groot en breed. (naam overledene) gaf de meegekomen hond een harde trap tegen zijn kop en bleef op de hond intrappen.
(naam overledene) ging met twee hondengeleiders in gevecht. Hij sloeg met volle kracht met de vuisten op hun helm. De twee hondengeleiders sloegen (naam overledene) met hun lange wapenstok, maar hun slagen hadden geen effect. (naam overledene) bleef met enorme kracht slaan en schoppen. De beide hondengeleiders kregen geen controle over (naam overledene). Een van hen werd door (naam overledene) bij zijn middel gepakt, waardoor de lucht uit zijn lichaam werd geperst. Hij werd door (naam overledene) opgetild en tegen de balustrade aangeduwd; hij dacht dat (naam overledene) hem van het balkon (op de eerste etage) wilde afgooien. Nadat zijn collega (naam overledene) had ‘gepepperd’, konden zij hem wegduwen. Een van hen gaf (naam overledene) een aantal knietjes (onder meer in diens gezicht) en vuistslagen; hij hoopte zo controle over (naam overledene) te krijgen en ging daarbij – volgens zijn verklaring - bewust over de grens van de hem geleerde technieken omdat hij overtuigd was dat hij moest vechten voor zijn leven. Zijn collega en hij konden (naam overledene) niet de baas worden en er werd assistentie verleend door vier andere collega’s, waarbij een van hen een armklem om de nek van (naam overledene legde. (naam overledene) lag al op de grond maar bleef zich verzetten, totdat zijn spierspanning wegviel. Toen (naam overledene) geboeid was, bleef hij stil liggen; men hoorde geen ademhaling. (naam overledene) werd meteen beademd en gereanimeerd na de inzet van AED. (naam overledene) werd naar het AMC gebracht, alwaar hij is overleden.
3.2.
Aangifte door klager
Op 14 juni 2013 werd door klager (broer van de overledene) aangifte gedaan tegen de betrokken politieambtenaren ter zake van zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, dan wel doodslag dan wel dood door schuld.
3.3.
Onderzoek naar de doodsoorzaak
Met betrekking tot de doodsoorzaak is in het rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van 18 december 2013, – voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
Bij de sectie waren er tekenen van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig, mechanisch, vlak, botsend geweld op het lichaam zoals dat kan optreden ten gevolge van slaan, vallen en (zich) stoten. Dit geweld heeft geen bijdrage geleverd aan het overlijden.
Er waren tekenen van inwerking van beperkt uitwendig mechanisch schavend en perforerend geweld aan de benen. (,,,) dit geweld heeft geen bijdrage geleverd aan het overlijden.
De bloeduitstorting in de diepe halsspieren links kan het gevolg zijn van samendrukkend geweld in het kader van de halsklem of zijn ontstaan in het kader van manipulatie aan de hals in het kader van de reanimatiepogingen. (…) Het letsel was op zich klein en heeft geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Gezien het gegeven dat het thyreoglobuline (een schildkliereiwit) niet verhoogd was werden er geen aanwijzingen gevonden voor mechanische beschadiging van de schildklier, zoals deze onder meer kan optreden in het kader van botsend en/of samendrukkend geweld op de hals. Dit sluit echter geweld niet volledig uit, echter de combinatie van slechts geringe thyreoglobuline in het bloed passen beter bij de hypothese “er is geen substantieel geweld op de hals uitgeoefend” dan de hypothese er is wel substantieel geweld op de hals uitgeoefend.
De bloeduitstorting in de tongpunt kan het gevolg zijn van inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld op het gelaat of zijn ontstaan in het kader van medisch handelen (bijvoorbeeld inbrengen van een beademingsbuis). Het heeft geen bijdrage geleverd aan het overlijden.
Het hart was te zwaar. De hartvergroting was het gevolg van de zwaarlijvigheid. Een dergelijke hartvergroting heeft een verhoogd risico op het optreden van (fatale)hartproblemen, bijvoorbeeld hartritmestoornissen. De oprekking van de rechterhartkamer wijst op gering rechtzijdig hartfalen, opgetreden op enig moment na de reanimatie.
De hersenzwelling was ontstaan ten gevolge van zuurstoftekort in de hersenen. Het zuurstoftekort was geheel of gedeeltelijk opgetreden in de periode voorafgaande aan het reanimatiebehoeftig worden. De herseninklemming verklaart het overlijden door uitval van belangrijke hersenfuncties (aansturing van de ademhaling en de hartactie).
Conclusie
Het overlijden van (naam overledene) wordt verklaard door herseninklemming, ontstaan na een reanimatie. Het reanimatiebehoeftig worden kan worden verklaard door belemmering van de ademhaling ten gevolge van samendrukkend geweld op de romp (mechanische asfyxie), het optreden van een hartritmestoornis ten gevolge van hartvergroting en (echter minder waarschijnlijk) het toepassen van een nekklem. Deze factoren kunnen ieder of in combinatie hierbij een rol hebben gespeeld.
In het “Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van (naam overledene)” van Dr. R. van der Hulst van 5 december 2013 wordt – voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
1.
In het lichaamsmateriaal van (naam overledene) zijn cannabinoïden (THC), 11-OH-THC en THC-COOH, lidocaïne en propofol aangetoond. (…) .
2.
Het bewustzijn/gedrag van (naam overledene) is waarschijnlijk ten tijde van het overlijden beïnvloed door de aanwezige THC. Doorgaans treden er bij gebruik van THC dempende en euforische effecten op. Echter, bij oraal gebruik zijn acuut psychotische effecten en delier beschreven en daarom kan dit niet worden uitgesloten. (…)
3.
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van (naam overledene) niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
4.
Op grond van het uitgevoerde biochemisch onderzoek zijn geen aanwijzingen verkregen voor schade van de schildklier.
5.
Op grond van het uitgevoerde biochemisch onderzoek zijn geen aanwijzingen verkregen voor een verstoorde suikerhuishouding ten tijde van het overlijden of in de periode voorafgaand aan het overlijden.
De elektrocardiogrammen verkregen uit de AED van de politie en gebruikt bij de reanimatie van (naam overledene) op 11 juni 2013 zijn onderzocht door Dr. R.W. Koster, cardioloog. Dr. Koster constateerde dat uit de registratie is gebleken dat de reanimatie door de politie geheel conform de richtlijn werd uitgevoerd.
3.4.
Het standpunt van klager
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat het fysieke geweld dat door de politie jegens (naam overledene) is uitgeoefend buitenproportioneel is geweest. De stelling van klager wordt, aldus klager, ondersteund door de onderzoeksbevindingen in het sectierapport. In dit rapport staat immers dat de reanimatiebehoeftigheid kan worden verklaard door belemmeringen van de ademhaling ten gevolge van samendrukkend geweld op de romp en onder andere het toepassen van een nekklem. Aangezien thans onvoldoende is uitgesloten dat voorgaande de dood heeft veroorzaakt, meent klager dat verdere vervolging wenselijk is.
De gemachtigde van klager heeft voorts, na de behandeling in raadkamer, per brief aan het hof verwezen naar een krantenartikel, waaruit zou blijken dat volgens een oud-agent de hondengeleider die de nekklem heeft aangelegd enkele uren na het overlijden van (naam overledene) al in zijn directe omgeving heeft verklaard dat hij het slachtoffer had “vermoord”. Volgens diezelfde oud-agent was de bewuste hondengeleider al vaker aan onderzoek onderworpen, omdat hij vaker betrokken zou zijn geweest bij gewelddadig optreden.
Ten slotte is klager van mening dat het handelen van de betrokken agenten onbegrijpelijk is. Zij waren immers van tevoren ingelicht over de persoon van (naam overledene), waardoor zij voldoende gelegenheid hadden om met goede voorbereidingen en inzet van juiste middelen de situatie op andere wijze te kunnen beëindigen.
3.5.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft in deze procedure te bezien of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een bewezenverklaring van strafbare betrokkenheid van een of meer van de betrokken politiemedewerkers bij het overlijden van klagers broer. Daartoe zouden door de strafrechter de volgende vragen moeten worden beantwoord:
- is het overlijden het gevolg van het handelen van één of meer beklaagden?
- kan aan beklaagden, of een of meer van hen, van dat handelen een strafrechtelijk verwijt worden gemaakt?
Het hof zal hierna op beide vragen ingaan.
3.5.1.
Is het overlijden het gevolg van het handelen van één of meer beklaagden?
Allereerst zal de vraag beantwoord moeten worden of er voldoende aanwijzingen zijn dat de dood van (naam overledene) in rechtstreeks verband staat met het handelen van een of meer van de beklaagden.
Het hof constateert aan de hand van het hiervoor aangehaalde rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” dat onduidelijk is wat de precieze doodsoorzaak is. Uit dit rapport komt immers naar voren dat het reanimatiebehoeftig worden kan worden verklaard door belemmering van de ademhaling ten gevolge van samendrukkend geweld op de romp (mechanische asfyxie), het optreden van een hartritmestoornis ten gevolge van hartvergroting en (echter minder waarschijnlijk) het toepassen van een nekklem. Deze factoren kunnen ieder of in combinatie hierbij een rol hebben gespeeld.
Hoewel het invoelbaar en begrijpelijk is dat klager zich op het standpunt stelt dat het overlijden van (naam overledene) het gevolg is van het geweld waarmee diens aanhouding gepaard ging, biedt het pathologisch onderzoek daarvoor naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs. Immers laat het rapport de mogelijkheid open dat (naam overledene) uitsluitend reanimatiebehoeftig is geworden door het optreden van een hartritmestoornis ten gevolge van hartvergroting.
3.5.2
Is het handelen van beklaagden strafrechtelijk verwijtbaar?
Hierbij komt de vraag aan de orde of de politie in deze zaak in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was. Hieromtrent overweegt het hof het volgende.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven moet worden vastgesteld dat de politie optrad na een melding van langdurige overlast vanuit een flatwoning. De melding is geverifieerd en ook in hetgeen door de bewoner van de betrokken flatwoning werd verteld kon voldoende grond voor dringend geïndiceerd politieoptreden worden gevonden. De politie is op verzoek van de hoofdbewoner de woning ingegaan.
Omdat de twee dienstdoende politiemensen in de woning de situatie niet onder controle konden krijgen, hebben zij zich teruggetrokken en hebben om versterking gevraagd. Door de officier van dienst werd de aanhouding van (naam overledene) gelast op grond van wederspannigheid en mishandeling van politieagenten.
Er werd besloten tot toepassing van de schildprocedure. Hierbij wordt door twee of drie hondengeleiders met een speciaal schild geprobeerd om een gevaarlijke, weerspannige persoon onder controle te brengen. Toepassing van de schildprocedure is slechts dan verantwoord en passend als het gaat om situaties waarin kan worden verwacht dat fysiek en/of wapengeweld (geen vuurwapen) tegen de politieambtenaar of derden zal worden gebruikt.
Op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer is het hof van oordeel dat de schildprocedure conform de regels werd ingezet en uitgevoerd en dat de betrokken politieambtenaren op grond van artikel 7 van de Politiewet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of er bij het optreden van de politieambtenaren of één van hen sprake is geweest van opzet op het veroorzaken van de dood of zwaar lichamelijk letsel.
In dit verband is het nader onderzoek van belang, naar aanleiding van de berichtgeving dat één van de beklaagden zou hebben gezegd het slachtoffer te hebben vermoord. Uit dit onderzoek komt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende naar voren.
Tussen een (gewezen) collega van één van de beklaagden (verder: de oud-politieman) en die beklaagde was in de afgelopen jaren onenigheid in de privésfeer. Volgens de oud-politieman zou de vriendin van deze beklaagde in maart 2014 tegen hem gezegd hebben dat beklaagde iemand ‘gechookt’ had totdat hij slap werd. De oud-politieman heeft die informatie in juli 2015 gedeeld met de advocaat van klager. Op de vraag waarom hij met deze informatie niet eerder naar de politie is gegaan heeft hij geantwoord dat hij bang was voor repercussies van de kant van beklaagde. De vriendin van beklaagde heeft ontkend dat zij zoiets tegen de oud-politieman heeft gezegd. Er waren volgens de oud-politieman geen getuigen aanwezig bij dit gesprek.
Verschillende leidinggevenden van de betreffende beklaagde hebben met klem weersproken dat hij gewelddadig zou zijn.
Het hof constateert dat noch uit het onderzoek, noch uit het nadere onderzoek aanwijzingen naar voren komen dat het opzet van de betrokken politieambtenaren of één van hen gericht was op de dood van (naam overledene). Dat geldt ook voor opzet in voorwaardelijke zin. Het door de betrokken politieambtenaren toegepaste geweld vond plaats in het kader van de rechtmatige aanhouding van (naam overledene). Bij de aanhouding heeft (naam overledene) grof geweld gebruikt tegen de politieambtenaren. De politieambtenaren hadden daarom geen andere keus dan geweld te gebruiken, mede ter noodzakelijke verdediging van een van de hondengeleiders, die door (naam overledene) van het balkon dreigde te worden gegooid. Naar het oordeel van het hof kan uit de stukken niet worden afgeleid dat de politieambtenaren bij de aanhouding van (naam overledene) disproportioneel te werk zijn gegaan. Weliswaar was het plaatsen van een nekklem een zwaar middel, maar dat gold ook voor het door (naam overledene) gebruikte geweld.
3.5.3
Conclusie
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden zal, naar het oordeel van het hof, de strafrechter – indien deze zaak aan hem zou worden voorgelegd – niet vast kunnen stellen dat de beklaagden of een van hen rechtstreeks strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen/kan worden gehouden voor het overlijden van (naam overledene).
Het hof ziet voorts, na al hetgeen reeds door de Rijksrecherche is onderzocht, geen aanknopingspunten voor relevant nader onderzoek.
Hetgeen door de gemachtigde in raadkamer naar voren is gebracht is onvoldoende onderbouwd om in het licht van alle onderzoeksresultaten nieuw onderzoek te laten uitvoeren.
De beslissing van de officier van justitie, om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagden, is dan ook op goede gronden genomen.
Het beklag dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, P.C. Kortenhorst en A. Bockwinkel, raadsheren, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.