ECLI:NL:GHAMS:2016:7

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
200.151.757/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget en vaststelling van de vergoeding van de onderzoeker in een ondernemingsrechtelijke zaak

Op 6 januari 2016 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een beschikking gegeven in de zaak tussen Plemaco B.V. en Fayrefield International B.V. Plemaco, vertegenwoordigd door mr. A.F. Ammerlaan, verzocht om verhoging van het onderzoeksbudget en vaststelling van de vergoeding van de onderzoeker, die eerder was benoemd om het beleid en de gang van zaken van Fayrefield te onderzoeken. De Ondernemingskamer had eerder al een onderzoek bevolen en een budget van € 20.000 vastgesteld. De onderzoeker had echter een pro forma declaratie ingediend voor een bedrag van € 35.142,66, wat leidde tot het verzoek om verhoging van het budget tot € 29.150.

In de beschikking werd ingegaan op de bezwaren van Plemaco tegen de onderzoeker, die volgens hen vooringenomen zou zijn. Fayrefield, vertegenwoordigd door mr. A.M. Boot, gaf aan dat de onderzoekskosten buitensporig waren, gezien de beperkte reikwijdte van het onderzoek en de financiële situatie van de vennootschap. De Ondernemingskamer oordeelde dat de bezwaren van Plemaco niet voldoende waren om de vooringenomenheid van de onderzoeker te onderbouwen.

Uiteindelijk besloot de Ondernemingskamer het verzoek van Plemaco tot verhoging van het onderzoeksbudget toe te wijzen en de vergoeding van de onderzoeker vast te stellen op het verhoogde bedrag van € 29.150, exclusief btw. De beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.151.757/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 6 januari 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLEMACO B.V.,
gevestigd te Borculo, gemeente Berkelland,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. A.F. Ammerlaan, kantoorhoudende te Dordrecht,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FAYREFIELD INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Steenderen, gemeente Berkelland,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. A.M. Boot, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Verzoekster wordt hierna aangeduid als Plemaco en verweerster als Fayrefield.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 12 en 14 januari 2015 en van 24 november 2015.
1.3
Bij de beschikkingen van 12 en 14 januari 2015 heeft de Ondernemingskamer – voor zover hier van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Fayrefield over de periode vanaf 1 januari 2011, mr. P.A.M. Witteveen benoemd tot onderzoeker en bepaald dat het onderzoek ten hoogste € 20.000 (exclusief btw) mag kosten.
1.4
Bij brief van 19 november 2015 heeft de onderzoeker het onderzoeksverslag (inclusief bijlagen) aan de Ondernemingskamer doen toekomen. Voorts heeft de onderzoeker bij die brief, aan de hand van een meegestuurde pro forma declaratie – die sluit op een bedrag van € 35.142,66 (exclusief btw) – en een overzicht van de aan het onderzoek bestede uren, verzocht om het onderzoeksbudget te verhogen tot een bedrag van € 29.150 (exclusief btw).
1.5
Bij de beschikking van 24 november 2015 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het op die dag ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegde onderzoeksverslag (inclusief bijlagen) ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden. Voorts heeft de Ondernemingskamer bij die beschikking partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek van de onderzoeker tot verhoging van het onderzoeksbudget en over de – door de Ondernemingskamer op de voet van artikel 2:350 lid 3 BW vast te stellen – vergoeding van de onderzoeker.
1.6
Bij “Akte naar aanleiding van deponering rapport d.d. 24 november 2015” (met bijlage), hierna: de Akte, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer van 4 december 2015, heeft – naar de Ondernemingskamer begrijpt – Plemaco de Ondernemingskamer verzocht (in het petitum) “
het door de enquêteur uitgebrachte rapport ter zijde te leggen en te bepalen dat er in casu sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur door Fayrefield Foods Ltd. en/of [B]” en verzocht (in de inleiding van de akte) “
te bepalen dat de enquêteur geen aanspraak kan maken op de door uw Gerechtshof bepaalde vergoeding voor de door de enquêteur verrichte werkzaamheden”.
1.7
Bij brief van 7 december 2015 heeft Fayrefield zich ten aanzien van het verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget en de vaststelling van de vergoeding van de onderzoeker gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Hoewel Plemaco met de Akte, gelet op de formulering van het petitum, slechts lijkt te hebben beoogd een verzoek op de voet van artikel 2:355 lid 1 BW in te dienen, zal de Ondernemingskamer het niet slechts als een zodanig verzoek in behandeling nemen, maar – welwillend lezende – tevens op de inhoud daarvan acht slaan bij de beoordeling van het verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget en bij de vaststelling van de vergoeding van de onderzoeker op de voet van artikel 2:350 lid 3 BW. Plemaco heeft aangevoerd dat de onderzoeker vooringenomen is en dat zijn vooringenomenheid blijkt uit zowel de inhoud van het onderzoeksverslag als de wijze waarop de onderzoeker zijn onderzoek heeft uitgevoerd. Plemaco heeft daarbij verwezen naar het schriftelijk commentaar van [A] op het concept-onderzoeksverslag, dat ook als bijlage bij het onderzoeksverslag is gevoegd.
2.2
Fayrefield heeft zich weliswaar gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer op het verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget, maar daarbij vermeld dat zij de onderzoekskosten buitensporig acht in het licht van de beperkte reikwijdte van het onderzoek en dat Fayrefield een kleine besloten vennootschap is die geen inkomsten meer genereert en te kampen heeft met hoge kosten.
2.3
De Ondernemingskamer stelt voorop dat de vraag of het onderzoeksverslag een toereikende grondslag kan vormen voor de vaststelling van wanbeleid, beoordeeld dient te worden in de (tweede fase) procedure die is aangevangen met het in de Akte vervatte verzoek van Plemaco “
te bepalen dat er in casu sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur door Fayrefield Foods Ltd. en/of [B]”. In dat kader kunnen de bezwaren van Plemaco tegen het onderzoek nader aan de orde komen. De juistheid van de bevindingen van de onderzoeker staat thans niet er beoordeling.
2.4
In het kader van het thans aan de orde zijnde verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget en de vaststelling van de vergoeding van de onderzoeker, oordeelt de Ondernemingskamer dat uit het commentaar van [A] op het concept-onderzoeksverslag vooral blijkt dat Plemaco/ [A] het op tal van punten oneens is met de werkwijze van de onderzoeker, zijn bevindingen en zijn waarderingen, maar dat die bezwaren geenszins de conclusie rechtvaardigen dat de onderzoeker vooringenomen is. Dat geldt in het bijzonder voor de in de Akte in dit kader genoemde onderwerpen, te weten de aanwezigheid van de advocaat van Fayrefields bij de interviews van de onderzoeker met [B] en [C] , de bevindingen van de onderzoeker met betrekking tot de rechtsbijstandverzekering, de bevindingen met betrekking tot de betalingen aan Plemaco en de bevindingen met betrekking tot het ontslag van Plemaco als bestuurder. De Ondernemingskamer verwerpt daarom het standpunt van Plemaco dat de onderzoeker geen aanspraak kan maken op enige vergoeding omdat hij “
toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van hetgeen in artikel 198 Rv is bepaald”.
2.5
Gelet op de inhoud van het onderzoeksverslag en op het – niet bestreden – gespecificeerde overzicht van de verrichte werkzaamheden in het kader van het onderzoek, mede in aanmerking genomen de door de onderzoeker in zijn verzoek reeds toegepaste matiging van de in rekening te brengen werkzaamheden (zie 1.4 hiervoor), kan naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet worden gezegd dat de verzochte verhoging van het onderzoeksbudget en de tevens op dat bedrag vast te stellen vergoeding van de onderzoeker onredelijk voorkomen.
2.6
De slotsom is dat de Ondernemingskamer het verzoek tot verhoging van het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten zal toewijzen en de vergoeding van de onderzoeker zal vaststellen op het aldus verhoogde bedrag zal vaststellen, een en ander zoals hierna te vermelden.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verhoogt het bedrag dat het bij de beschikking van 12 januari 2015 in deze zaak bevolen onderzoek ten hoogste mag kosten tot € 29.150 (exclusief btw);
bepaalt de vergoeding van de onderzoeker op € 29.150 (exclusief btw);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. A.C. Faber en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, en prof. dr. mr. F. van der Wel RA en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 6 januari 2016.