ECLI:NL:GHAMS:2016:656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
200.179.820/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in civiele zaak

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, hebben appellanten, waaronder SHORTSTAY BOOKING B.V. en SHORTSTAY TODAY B.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis, gewezen op 9 oktober 2015, wees de door appellanten gevraagde voorzieningen af en veroordeelde hen in de proceskosten. Appellanten hebben op 5 november 2015 hun hoger beroep ingesteld en daarbij twee grieven aangevoerd, alsook een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De advocaat van appellanten is mr. M.K. Rack, terwijl ING BANK N.V., de geïntimeerde, wordt bijgestaan door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

Het hof heeft in het incident geoordeeld dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Het hof overweegt dat er geen duidelijke juridische of feitelijke misslagen zijn aangetoond in het bestreden vonnis. Appellanten hebben niet kunnen onderbouwen dat de kans aanwezig is dat het hof in hoger beroep tot een ander oordeel zal komen. Bovendien is niet gebleken dat de executie van het vonnis een noodtoestand voor appellanten zal veroorzaken. Het hof concludeert dat ING een legitiem belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.

De beslissing van het hof houdt in dat de vordering van appellanten wordt afgewezen en dat de proceskosten in het incident worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door ING op 22 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.179.820/01 KG
zaaknummer rechtbank : C/13/5931139/KG ZA 15-1080
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 februari 2016
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. SHORTSTAY BOOKING B.V.,

3. SHORTSTAY TODAY B.V.

beide gevestigd te Houten,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. M.K. Rack te Amsterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en ING genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 5 november 2015 in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam onder bovenstaand zaaknummer gewezen vonnis van 9 oktober 2015 tussen [appellanten] als eisers en ING als gedaagde.
Overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep, hebben [appellanten] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd als aan het slot van die dagvaarding vermeld.
[appellanten] hebben daarbij tevens een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat onherroepelijk is beslist over de proceskostenveroordeling, met veroordeling van ING in de kosten van het incident.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft ING in het incident verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellanten] in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de door [appellanten] gevraagde voorzieningen geweigerd en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter onderbouwing van hun incidentele vordering hebben [appellanten] aangevoerd dat de kans aanwezig is dat het hof in hoger beroep hun vordering alsnog toewijst, met veroordeling van ING in de kosten van beide instanties, en voorts dat zij door de afwijzing van de vordering door de voorzieningenrechter over onvoldoende middelen beschikken om op dit moment de proceskosten te voldoen.
2.3
ING heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Gesteld noch gebleken is dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. Het betoog van [appellanten] dat de kans aanwezig is dat dat het hof tot een ander, voor hen gunstiger oordeel zal komen dan de voorzieningenrechter, stuit af op het uitgangspunt dat bij de beoordeling van een schorsingsverzoek als het onderhavige de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing behoort te blijven. Argumenten die met zich zouden brengen dat dit uitgangspunt hier niet gehanteerd dient te worden, hebben [appellanten] niet aangevoerd. Voorts is gesteld noch gebleken dat na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij [appellanten] zal doen ontstaan. Het door [appellanten] gestelde feit dat zij door de afwijzing van hun vordering over onvoldoende middelen beschikken om op dit moment de proceskosten te voldoen heeft niet te gelden als een feit in deze zin. Ook overigens is niet gebleken dat ING geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, voordat in hoger beroep eindarrest zal zijn gewezen. Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis moet worden afgewezen.
2.5
[appellanten] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden verwezen in de proceskosten van dit incident.
in de hoofdzaak:
2.6
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door ING.
3.
Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 22 maart 2016 voor het nemen van een memorie van antwoord door ING;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D. Kingma en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.