ECLI:NL:GHAMS:2016:5898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
23-001927-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verkrachting en mishandeling met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor verschillende geweldsdelicten en had een lange geschiedenis van problematisch gedrag. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft hem ter beschikking gesteld met voorwaarden. De zaak betreft ernstige feiten, waaronder de verkrachting van een vrouw op eerste Kerstdag 2013, waarbij de verdachte de vrouw van haar fiets trok en haar mishandelde. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn beperkte verstandelijke vermogens. De verdachte heeft een geschiedenis van hulpverlening en is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat er toch een zware straf gerechtvaardigd is. De opgelegde TBS-maatregel met voorwaarden is bedoeld om de verdachte te behandelen en te begeleiden in een veilige omgeving, met als doel de kans op recidive te verkleinen. Het hof heeft de voorwaarden voor de TBS vastgesteld en deze onmiddellijk uitvoerbaar verklaard, zodat de behandeling direct na de detentie kan beginnen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001927-15
datum uitspraak: 9 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-741336-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2016 en 2 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met inbegrip van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel, maar met uitzondering van de sanctiebeslissing tot oplegging van gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling (verder ook te noemen: TBS) met dwangverpleging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld. Daarbij is aangegeven dat de verdachte bezwaar heeft tegen de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte dezelfde straf en maatregel zullen worden opgelegd als door de rechter in eerste aanleg is gedaan. Hij acht het opleggen van een voorwaardelijke TBS in plaats van een TBS met dwangverpleging onverantwoord.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op eerste Kerstdag 2013 schuldig gemaakt aan verkrachting van een willekeurige voorbijgangster die op weg was naar familie om daar Kerst te vieren. Hij heeft haar van haar fiets getrokken en de bosjes in gesleurd en haar daar mishandeld en verkracht. Daarmee heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Een voorbijganger heeft het slachtoffer halfnaakt en ontredderd in de bosjes langs de openbare weg aangetroffen. Het gebeuren moet voor haar een vernederende en traumatische ervaring zijn geweest. Uit de slachtofferverklaring zoals deze ter terechtzitting van 2 september 2016 aan de orde is geweest komt ook duidelijk naar voren dat deze gebeurtenis het leven en de belevingswereld van het slachtoffer drastisch en wellicht blijvend negatief heeft beïnvloed. Door dit te doen heeft de verdachte sterk bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Het gaat hier dan ook om een heel ernstig feit.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin en levensgezellin en haar moeder en vernieling van spullen. Dat dit in het huis van die vriendin en haar moeder is gebeurd, juist daar waar zij zich echt veilig moeten kunnen voelen, maakt het des te erger.
Het hof is van oordeel dat op feiten als deze zowel vanuit het oogpunt van bescherming van de maatschappij als vanuit het oogpunt van vergelding in beginsel een zware strafrechtelijke reactie moet volgen. Om te kunnen bepalen wat voor reactie dat dan moet zijn, heeft het hof rekening gehouden met de nog jeugdige leeftijd van de verdachte en met het navolgende.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016 is hij eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van het persoonsdossier van de verdachte en met name op de hierna genoemde stukken:
  • een Trajectconsult van het NIFPP d.d. 14 januari 2014, opgesteld door [naam 1], psychiater;
  • een beknopt reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 8 april 2014, opgesteld door [naam 2];
  • een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 27 juni 2014, opgesteld door [naam 2];
  • het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 10 juni 2014, opgesteld door [naam 3], psychiater, waaruit blijkt dat de verdachte niet aan een onderzoek door deze psychiater heeft willen meewerken;
  • het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 22 juni 2014, opgesteld door drs. [naam 4], GZ-psycholoog;
  • het Pro Justitia rapport d.d. 23 januari 2015, opgesteld door [naam 5], psychiater, en [naam 6], psycholoog (hierna: PBC-rapport);
  • een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 13 april 2015, opgesteld door [naam 2];
  • een reclasseringsadvies van Inforsa van oktober 2015, opgesteld door [naam 7];
  • de ter terechtzitting van 4 maart 2016 als getuige/deskundige afgelegde verklaringen van
[naam 5], psychiater, [naam 8] (Inforsa), [naam 2] (Reclassering Nederland) en [naam 9] (Indaad);
  • een zogenoemd maatregelrapport (voorbereiding TBS met voorwaarden) van Inforsa d.d. 11 juli 2016, opgesteld door [naam 10];
  • de ter terechtzitting van 2 september 2016 als getuige/deskundige afgelegde verklaring van
[naam 10] voornoemd.
In voormeld Pro Justitia rapport van 22 juni 2014, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 4], en in het PBC-rapport d.d. 23 januari 2015 wordt – kort weergegeven – het volgende vermeld. De verdachte staat bekend als harde kernjongere en behoort tot de Top 600. Vanaf negenjarige leeftijd komt hij veelvuldig in aanraking met politie en justitie en al op twaalfjarige leeftijd pleegt hij een diefstal met geweld. Sinds 2010 is hij zes keer veroordeeld, onder andere vanwege openlijk geweld en poging tot een plofkraak.
Voorts is er sprake van een langdurige hulpverleningsgeschiedenis. In 2003 komt er een zorgmelding vanuit de Sociaal Pedagogische Dienst en Bureau Jeugdzorg. Er volgt een Maatregel Hulp en Steun bij de William Schrikker Jeugdreclassering en in 2004 een plaatsing in De Hondsberg, La Salle, een specialistisch behandelinstituut voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking in combinatie met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrie. De verdachte moet De Hondsberg vroegtijdig verlaten vanwege gedragsproblemen en omdat er een mes op zijn kamer is gevonden. In 2006 volgt een ondertoezichtstelling en wordt de verdachte in Groot Emaus geplaatst, een orthopedagogisch behandelcentrum voor kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Aldaar wordt hij wegens wangedrag van school gestuurd. Er volgt een crisisplaatsing binnen Groot Emaus waar de verdachte een raam intrapt en probeert weg te lopen. Vervolgens verblijft hij een half jaar in de gesloten Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein. In april 2007 wordt de verdachte in Forensisch Centrum Teylingereind geplaatst waar hij gedurende een jaar wordt behandeld. Als individuele risicofactoren worden daar onder andere impulsiviteit, boosheid en stress gezien. Verdere behandeling geniet de voorkeur, maar zowel de verdachte als zijn ouders willen dat hij weer thuis komt wonen, waardoor de verdachte wordt teruggeplaatst en de verdachte vervolgens afwisselend bij zijn vader en zijn moeder woont. Zijn moeder is verstandelijk beperkt en zijn vader kan onverwachts in woede ontsteken.
Vanaf november 2008 heeft de verdachte deelgenomen aan een groepsbehandeling voor moeilijk lerende jongeren, maar deze behandeling wordt voortijdig afgebroken omdat hij niet meer verschijnt. Na enkele maanden komt de verdachte opnieuw diverse keren in aanraking met de politie. Eerder aan de verdachte opgelegde reclasseringstoezichten bij de William Schrikker Jeugdreclassering worden in juni 2009 en in maart 2010 geretourneerd, omdat de verdachte niet gemotiveerd is deel te nemen en omdat hij tijdens zijn proeftijd gedetineerd raakt. Ook een eerder opgelegd toezicht bij de Reclassering Nederland is retour gezonden omdat de verdachte niet reageert op uitnodigingen. Hulpverlening komt niet tot stand of de verdachte houdt dit slechts enige maanden vol. Naar aanleiding van het Pro Justitia advies uit 2009 is de verdachte bijvoorbeeld een maand in behandeling geweest bij Cordaan, langer hield hij het niet vol. Wel heeft hij regelmatig gesprekken met een vaste behandelaar van Indaad, [naam 9]. Indaad heeft de verdachte aangemeld bij de forensische polikliniek De Waag voor ADHD-onderzoek, maar de verdachte is daar nooit verschenen.
Al sinds 2005 blijkt uit cognitief onderzoek dat de verdachte licht zwakzinnig is, hetgeen in alle latere rapporten wordt bevestigd.
In het psychologisch rapport van GZ-psycholoog [naam 4] wordt bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking (lichte zwakzinnigheid) geconstateerd, hetgeen een aandoening is met een chronisch en blijvend karakter. De psycholoog [naam 4] concludeert dat er mogelijk sprake is van ADHD, en voorts, naast de lichte verstandelijke beperking, van een gedragsstoornis en misbruik van alcohol. Zij acht op grond van een en ander de verdachte voor de mishandelingen en de vernieling verminderd toerekeningsvatbaar. Ten tijde van haar onderzoek ontkende de verdachte de verkrachting, om welke reden het voor haar niet mogelijk was met hem daarover in gesprek te gaan.
De verdachte is van 23 september 2014 tot 11 november 2014 opgenomen geweest in het PBC.
Ook de gedragsdeskundigen van het PBC hebben in hun rapportage geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een beperking van de verstandelijke vermogens (licht zwakzinnig). Naast de lage intelligentie is ook sprake van een ernstige aandacht stoornis wijzend op ADHD (aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit) met een mogelijke co-morbide dyslexie. Voornoemde stoornissen, de verstandelijke beperking en de ADHD zijn aandoeningen met een vroeg begin, vanaf de geboorte, en hebben een chronisch en blijvend karakter. Er kan derhalve worden uitgegaan van de aanwezigheid van deze ziekelijke stoornissen ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De gedragsdeskundigen van het PBC hebben ondanks de inmiddels bekennende houding van de verdachte geen delict scenario kunnen reconstrueren wat betreft de onder 1 ten laste gelegde verkrachting. Zij komen daarom wat betreft de verkrachting niet tot een conclusie over de toerekeningsvatbaarheid of een behandeladvies in verband daarmee.
Met betrekking tot de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten constateren zij dat de verdachte door zijn beperkte verstandelijke vermogens en beperkingen vanuit zijn ADHD een verlies aan overzicht en controle op zijn handelen ondervond. De verdachte kon ten tijde van deze feiten beperkt over zijn vrije wil beschikken en is derhalve daarvoor als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Met de conclusies van de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen kan het hof zich verenigen en het neemt deze over.
Gevraagd naar het mogelijke motief van de verdachte voor de verkrachting heeft psychiater Kruisdijk ter terechtzitting van 4 maart 2016 nader toegelicht dat uit de voorgeschiedenis van de verdachte geen seksueel motief naar voren komt en dat dit ook tijdens de observatie niet kenbaar is geworden. Dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat zonder een eerdere veroordeling voor een seksueel delict heeft te maken met de antecedenten op ander vlak van de verdachte. Overigens ontbreekt de nuancering voor zwakzinnigheid in het instrument dat gebruikt is voor het vaststellen van het recidiverisico, de ‘Static’, zodat de uitkomst daarvan geen volledig beeld geeft. Zodra de verdachte in een goede pedagogische omgeving is, gaat de antisociale component als een nachtkaars uit, aldus Kruisdijk.
Gelet hierop is Inforsa verzocht een zogenoemde maatregelrapportage op te stellen ten behoeve van de beoordeling van de vraag of ten aanzien van de verdachte ook zou kunnen worden volstaan met oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waaronder een klinisch traject, in plaats van een TBS met dwangverpleging.
In het kader van het opstellen van deze rapportage zijn verscheidene gesprekken met de verdachte gevoerd waarbij zijn motivatie wisselend was. De verdachte is vervolgens door Inforsa aangemeld bij Ipse de Bruggen. Deze kliniek ziet geen contra-indicaties voor opname van de verdachte en hij kan daar op korte termijn terecht. Zonder het inzetten van recidivebeperkende interventies wordt het recidiverisico door Inforsa nog altijd ingeschat als hoog. De verdachte zal blijvend gemotiveerd dienen te worden tijdens het traject. Om invulling te geven aan een TBS met voorwaarden adviseert Inforsa een reeks voorwaarden, waaronder eerdergenoemd klinisch traject en intensieve begeleiding.
Het hof acht de oplegging van de maatregel van TBS geboden, nu bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, er sprake is van een door de verdachte begaan feit dat een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Het hof is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor weergegeven deskundigenberichten en adviezen, er in het geval van de verdachte nog ruimte is om een TBS-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof is tot de conclusie gekomen dat het gevaar dat de verdachte kan vormen voor de maatschappij voldoende kan worden ingeperkt wanneer de verdachte wordt behandeld en begeleid in een omgeving en door mensen die het complex van zijn beperkingen voldoende begrijpen en daarmee om kunnen gaan en de behandeling en begeleiding daarop afstemmen. Daarin is voorzien in de door Inforsa opgestelde voorwaarden. Inforsa is bereid zich in het kader van een voorwaardelijke TBS in te zetten, indien de door die instantie opgestelde en in het maatregelrapport vermelde voorwaarden aan de verdachte worden opgelegd. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard zich aan deze voorwaarden te houden. Het hof zal deze voorwaarden dan ook aan de TBS verbinden.
Het hof is, met name gelet op de ernst van de feiten en de justitiële documentatie van de verdachte, daarnaast van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, waarbij het hof van oordeel is dat de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde feit, in samenhang bezien met het strafrechtelijk verleden van de verdachte en het feit dat het hof in plaats van een TBS met dwangverpleging een TBS met voorwaarden zal opleggen.
Omdat het hof - gelet op het nadrukkelijk aanwezige recidivegevaar – het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal het hof op de voet van het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 57, 242, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel van terbeschikkingstelling en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende voorwaarden;
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • geen strafbare feiten pleegt gedurende de TBS maatregel;
  • zich niet zonder toestemming van de reclassering en van het Openbaar Ministerie begeeft buiten de landsgrenzen van Nederland. Betrokkene overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist;
  • zich laat opnemen en behandelen in de kliniek Ipse de Bruggen, of een vergelijkbare instantie, zolang als de behandelverantwoordelijke in samenspraak met de reclassering dat nodig acht, ook als dit inhoudt het innemen van medicatie en het meewerken aan bloedanalyse;
  • in kliniek Ipse de Bruggen verblijft zolang de behandelverantwoordelijke dat nodig acht en niet zal verhuizen zonder toestemming van de reclassering;
  • abstinent is van middelen, zoals drugs en alcohol, en zich hierop laat controleren door middel van urinecontrole, ademanalyse en/of andere geïndiceerde vormen van controle;
  • meewerkt aan bewindvoering, indien zijn toezichthouder dit nodig acht;
  • (na de klinische fase) meewerkt aan ambulante behandeling, indien de reclassering dit nodig acht.
  • meewerkt aan noodzakelijke interventies, zoals plaatsing in het kader van een ‘time-out’ in een kliniek bij crisis (gedurende maximaal veertien dagen);
  • (na de klinische fase) meewerkt aan het vinden en behouden van een dagbesteding;
  • (na de klinische fase) meewerkt aan het vinden van geschikte woonruimte/vorm, zoals bij Indaad te Amsterdam of een vergelijkbare instelling en hier zal hier verblijven zolang de reclassering en/of Indaad dat nodig acht.
Draagt GGZ Inforsa JVz op de verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 september 2016.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]