ECLI:NL:GHAMS:2016:5871

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
23-002613-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bezit van vervalst rijbewijs en wapens

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2016. De verdachte, geboren in 1977, was aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, het bezit van verdovende middelen, en het in bezit hebben van een vervalst identiteitsbewijs. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van een pistool van categorie III en 12 patronen, alsook ongeveer 120,41 gram benzfetamine en 0,30 gram cocaïne. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 december 2016 en het onderzoek in eerste aanleg.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de tenlasteleggingen van het bezit van wapens en verdovende middelen, onder andere op basis van een onrechtmatige doorzoeking. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich op 11 maart 2016 in de woning bevond waar het wapen en de munitie zijn aangetroffen, en dat er DNA-materiaal van de verdachte op het wapen is aangetroffen. Dit leidde het hof tot de conclusie dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen met betrekking tot de verdovende middelen, maar heeft de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het vuurwapen en het vervalste identiteitsbewijs gehandhaafd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-002613-16
datum uitspraak: 21 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-701476-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk: Smith & Wesson 9 x 19 mm), en/of munitie van categorie III, te weten 12 patronen (kaliber 9 x 19 mm), voorhanden heeft gehad;

2.hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 120,41 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattend benzfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

3.hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 0,30 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

4.hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een rijbewijs (Belgisch), waarvan hij en/of zijn mededaders wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, welke valsheid bestond uit de volgende kenmerken:

- aan de binnenzijde van voornoemde rijbewijs is op de linkerzijde een pasfoto voorzien van een droogstempel aangebracht en/of
- het in de pasfoto aanwezige reliëf van dat droogstempel komt niet overeen met het reliëf van het droogstempel in het basispapier en/of
- het reliëf in de pasfoto is niet vervaardigd middels het originele droogstempel en/of
- het basispapier vertoont beschadigingen onder de aangebrachte foto en/of
- de beschadigingen zijn ontstaan bij het verwijderen van een eerder aangebrachte pasfoto en/of.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een beperkter bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bespreking bewijsverweren en vrijspraken
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking in de woning aan de [adres 2] . Als gevolg daarvan is het huisrecht van de verdachte, die in de woning aanwezig was en jegens wie dit dwangmiddel is toegepast, geschonden. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat door de onrechtmatige doorzoeking is verkregen (of subsidiair tot ‘een passende strafkorting’). Er resteert ten aanzien van deze drie feiten dan onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Daarnaast is gesteld dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen en de munitie en de verdovende middelen in de woning, zodat ook om die reden die feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het hof overweegt als volgt.
Vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv
Hetgeen de verdediging betrekking tot het verzuim van vormen op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, voldoet niet aan de eisen die aan de inrichting van dergelijke verweren worden gesteld, zodat het hof hierop niet uitdrukkelijk zal responderen. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdediging heeft nagelaten aan de hand van alle in artikel 359a, tweede lid, Sv omschreven factoren – het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor zou zijn veroorzaakt in de zaak tegen de verdachte – uiteen te zetten waarom het gerechtvaardigd is dat bewijsuitsluiting (of ‘een passende strafkorting’) als rechtsgevolg aan het opgevoerde verzuim wordt verbonden.
Wetenschap aanwezigheid wapen en munitie
Het hof stelt allereerst vast dat de verdachte zich op 11 maart 2016 bevond in de woning op het adres [adres 2] , alwaar het wapen en de munitie (in een zwart zakje in een keukenkast) door de politie die dag zijn aangetroffen. Verder heeft de verdachte zich, nadat de politie had aangebeld bij de woning, gehurkt door de woning begeven, waardoor hij de indruk heeft gewekt dat hij zich voor de politie verborgen wilde houden. Daarnaast is op het wapen en rondom de opening van de zak waarin zich het wapen bevond, celmateriaal aangetroffen waarvan het daarvan afgeleide DNA-(meng)profiel telkens matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Voor wat betreft het celmateriaal dat is aangetroffen rondom de opening van de zak waarin zich het wapen bevond, geldt dat het DNA-profiel dat matcht met dat van de verdachte, het hoofdprofiel betreft en dat de matchkans van dat hoofdprofiel maximaal zeldzaam is, zodat het hof concludeert dat de verdachte één van de donoren van dat celmateriaal is geweest. Deze zeer opvallende omstandigheden acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde feit, in die zin dat daaruit afgeleid wordt dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de woning. Nu de verdachte geen (enkele) redelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden. Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van verdovende middelen is het hof met de raadsman van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaarde mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte wetenschap had omtrent de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning, gelet op de plaats waar de verdovende middelen zijn aangetroffen en de omstandigheid dat niet genoegzaam is vast te stellen dat de woning op dat moment de feitelijke verblijfsplaats van de verdachte was. De verdachte zal dan ook van het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 11 maart 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Smith & Wesson 9 x 19 mm) en munitie van categorie III, te weten 12 patronen (kaliber 9 x 19 mm), voorhanden heeft gehad;

4.hij op 11 maart 2016 te Amsterdam een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een rijbewijs (Belgisch), waarvan hij wist dat deze vervalst was, voorhanden heeft gehad, welke valsheid bestond uit de volgende kenmerken:

- aan de binnenzijde van voornoemde rijbewijs is op de linkerzijde een pasfoto voorzien van een droogstempel aangebracht en
- het in de pasfoto aanwezige reliëf van dat droogstempel komt niet overeen met het reliëf van het droogstempel in het basispapier en
- het reliëf in de pasfoto is niet vervaardigd middels het originele droogstempel en
- het basispapier vertoont beschadigingen onder de aangebrachte foto
Hetgeen onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een identiteitsbewijs waarvan hij weet, dat het vervalst is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft – subsidiair – bepleit dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan die van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, zo nodig in combinatie met een taak- en een voorwaardelijke straf en er daartoe op gewezen dat de verdachte geen ‘relevante antecedenten’ heeft, een gezin met kinderen heeft en een garagebedrijf drijft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een pistool en 12 patronen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie levert een onaanvaardbaar risico voor veiligheid van personen op. Daarnaast heeft de verdachte een Belgisch rijbewijs in zijn bezit gehad, waarvan hij wist dat het vervalst was. Hij heeft daarbij het vertrouwen dat moeten kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen geschonden. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof oplegging van een vrijheidsstraf van serieus te nemen omvang gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2016 is hij eerder voor ernstige misdrijven onherroepelijk veroordeeld. Sinds laatstgenoemde vergrijpen is echter dermate veel tijd verstreken, dat het hof de verdachte die niet langer zal tegenwerpen. Anderzijds spreekt deze omstandigheid ook niet in het voordeel van de verdachte.
Het hof zal een lagere straf opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, omdat het, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, is gekomen tot een beperkter bewezenverklaring. Een afdoening zoals door de verdediging is voorgesteld, zou stellig onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. In hetgeen is aangevoerd en ook overigens wordt geen aanleiding gezien om een mildere straf op te leggen dan als na te noemen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2016.
Mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]