ECLI:NL:GHAMS:2016:5848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
23-002574-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake zakkenrollen in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van zakkenrollen in een drukke uitgaansgelegenheid op 23 mei 2015. De tenlastelegging betrof de diefstal van een mobiele telefoon, merk Apple, die toebehoorde aan een Britse toerist. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 februari 2016 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hadden gemaakt aan zakkenrollen, waarbij zij zich verdacht gedroegen en samenwerkten om de telefoon te stelen. Het hof achtte de verdachte als medepleger schuldig aan de diefstal en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. In hoger beroep werd dezelfde straf geëist door de advocaat-generaal. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een gevangenisstraf van vier weken op, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-002574-15
datum uitspraak: 25 februari 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer
13-702006-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1989,
GBA-adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte in strafrechtelijk relevante zin betrokken is geweest bij het ten laste gelegde feit. Uit de processen-verbaal blijkt niets van uitvoeringshandelingen en nu de telefoon is gevonden bij de medeverdachte zou er sprake moeten zijn van medeplegen, maar daarvoor is geen bewijs. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt dat de verdachte en de medeverdachte die avond lange tijd met elkaar zijn opgetrokken. Hiernaast vertonen de verdachte en de medeverdachte die avond gedrag dat door de observerende verbalisanten is aangeduid als ‘zakkenrollersgedrag’. Dit gedrag bestaat eruit – kort gezegd – dat verdachte en medeverdachte die avond voortdurend voorbijgangers aanspreken op straat, onder wie toeristen, en hierbij fysiek contact zoeken op een ‘balorige’ manier.
De verdachte en de medeverdachte zijn vervolgens samen de [naam bar] bar in gegaan, waar ook aangever zich bevond. Ongeveer tien minuten na binnenkomst is de medeverdachte haastig uit de bar vertrokken, en kort daarna is ook de verdachte gevolgd. Zowel verdachte als medeverdachte vertonen hierbij volgens de verbalisant schichtig gedrag. Op enige afstand van de bar toont de medeverdachte een telefoon aan de verdachte, waarvan later zal blijken dat deze van aangever is gestolen in de [naam bar] bar. Kort hierna worden de verdachte en de medeverdachte aangehouden. Bij de fouillering van medeverdachte worden twee telefoons aangetroffen, waaronder een iPhone 5S. Deze telefoon gaat vervolgens over en als verbalisant opneemt krijgt hij een persoon genaamd [benadeelde] aan de lijn die aangeeft dat dit zijn telefoon is en dat hij die terug wil.
De medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat het de verdachte is geweest die de telefoon heeft gestolen en dat hij, medeverdachte, deze telefoon heeft aangepakt van de verdachte en in zijn zak heeft gestopt. Hoewel uit het proces-verbaal niet blijkt welke afspraken verdachte en zijn medeverdachte hebben gemaakt met betrekking tot hun optreden is hun gedrag naar uiterlijke verschijningsvorm naar het oordeel van het hof niet anders te duiden dan als een nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van de iPhone van [benadeelde] .
De verklaring van de verdachte dat hij de medeverdachte niet kent acht het hof ongeloofwaardig, aangezien uit het dossier blijkt dat de verdachte lange tijd met medeverdachte gezien is die avond en ook meermalen contact met hem heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk Apple, geheel toebehorende aan [benadeelde] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015117447-1 van 23 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten voornoemd, zakelijk weergegeven (doorgenummerde bladzijde 10 e.v.):
Op 23 mei 2015 te 01:00 uur bevonden wij ons in burger gekleed met burgerdienst belast in het Centrum van Amsterdam.
Op een gegeven moment kwam er een man naar mij, [verbalisant 2] , toegelopen en sprak mij aan. Hij zei in het Engels gedag. Later bleek deze man genaamd [verdachte] , geboren op 6 november 1989 te Amsterdam. Ik kreeg de indruk dat [verdachte] een inschatting probeerde te maken in wat voor een staat ik verkeerde en wat voor persoon ik was. [verdachte] liep hierna de rijbaan weer over, naar een andere man toe die hij kennelijk kenden en samen liepen ze verder. Deze andere man is ingeboekt als NN.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat [verdachte] en NN bij elke persoon welke hen passeerde aanspraken en (het hof begrijpt) bij die persoon gingen staan om daarmee te praten.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat NN en [verdachte] vervolgens bij de tramhalte op het Rembrandtplein bijna elke voorbijganger op zeer joviale wijze aanspraken en dat zij beiden bij minstens acht voorbijgangers fysiek contact maakten.
Ik zag dat NN en [verdachte] vervolgens naar het midden van het Rembrandtplein liepen en daar van jas wisselden.
Omstreeks 02:30 stonden wij in de Reguliersdwarsstraat en zagen wij dat zij wederom alle voorbijgangers op straat aanspraken. Wij zagen dat zij verder de Reguliersdwarsstraat inliepen en
minstens vijf voorbijgangers joviaal aanspraken. Wij zagen dat NN en [verdachte] naar de [naam bar] Bar liepen, gevestigd op de [adres 2] . Wij zagen dat zij de bar binnengingen. Na ongeveer tien minuten zagen wij dat NN als eerste zeer gehaast naar buiten kwam en dat hij met versnelde pas richting de Sint Jorisstraat liep. Zeer kort daarop zagen wij dat [verdachte] de [naam bar] Bar verliet en dat hij ook met versnelde pas op een afstand van enkele meters achter NN aanliep. Wij zagen dat [verdachte] zenuwachtig om zich heen keek en af en toe omkeek in de richting van de [naam bar] Bar.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat NN en [verdachte] zeer dicht tegen elkaar gingen lopen, terwijl er niemand om hen heen liep. Vervolgens zag ik dat zij kort vlak tegen elkaar stil beleven staan en weer met versnelde pas doorliepen.
Ik, [verbalisant 1] , ben ondertussen naar het Koningsplein gelopen.
Wij zagen dat NN en [verdachte] bij het Koningsplein linksaf gingen en richting de hoek met Reguliersdwarsstraat liepen. Wij zagen dat zij zenuwachtig om zich heen keken en met zeer versnelde pas liepen.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat NN en [verdachte] vanaf de Singel de hoek omliepen en linksaf het Koningsplein opliepen. Vervolgens zag ik dat zij nog een keer omkeken naar de hoek met de Singel en dat zij vervolgens rustiger gingen lopen. Ik zag dat zij druk met elkaar spraken, dat NN vervolgens zijn rechterjaszak opende, dat hij een zwarte iPhone uit zijn jaszak haalde en deze aandachtig bekeek. Ik zag dat NN die iPhone vervolgens aan [verdachte] liet zien en dat de twee met elkaar spraken. Hierop zag ik dat NN de iPhone weer in zijn rechterjaszak deed.
Ik, [verbalisant 1] zag dat NN en [verdachte] op het Koningsplein een groepje mannen met Chinees uiterlijk tegemoet liepen. Ik zag dat deze mannen eruit zagen als toeristen en dat NN en [verdachte] hen op dezelfde joviale wijze benaderden als hoe ik hen dat al bij tientallen voorbijgangers had zien doen. Ik zag dat [verdachte] een van de mannen beetpakte, dat hij hem omhelsde en zeer dicht tegen hem aan ging staan terwijl hij lachend tegen hem sprak. Ik zag dat NN ondertussen een andere Chinese man uit het groepje aan zijn arm vastpakte en aan de praat hield.
Het enthousiast omhelzen van voorbijgangers is een ons bekende truuk van zakkenrollers die wij de knuffeltruuk noemen. Ik, [verbalisant 1] , herkende dit gedrag van NN en [verdachte] uit ervaring als zakkenrollersgedrag.
Ik zag dat de Chinese mannen niet van NN en [verdachte] gediend waren, dat zij bij hen wegstapten en dat zij snel wegliepen.
Vervolgens zag ik dat NN en [verdachte] met elkaar spraken en dat zij doorliepen richting de Herengracht en deze linksaf op liepen, in de richting van de Vijzelstraat.
Ik, [verbalisant 2] ben ondertussen naar de [naam bar] Bar gefietst en heb de portier gezegd dat de mogelijkheid bestond dat er binnen zojuist een of meerdere telefoons gestolen waren. Ik heb de portier gevraagd om een eventueel slachtoffer van diefstal direct door te verwijzen naar de politie indien deze zich bij de portier zou melden. Vervolgens ben ik naar de Herengracht gefietst waar [verbalisant 1] NN en [verdachte] nog volgde.
Ik, [verbalisant 1] zag dat NN en [verdachte] letterlijk iedere voorbijganger op de Herengracht benaderden. Ik zag dat NN en [verdachte] beiden de voorbijgangers aanspraken en af en toe mensen beetpakten als zij bleven staan.
Wij zagen dat NN en [verdachte] twee jongens benaderden en kort met hen spraken. Vervolgens zagen wij dat zij weer verder liepen. Ik, [verbalisant 2] , ben naar de jongens gefietst. Ik hoorde dat de jongens verklaarden dat de man in de zwarte jas hen had gevraagd of zij coke wilden kopen.
Portofonisch hebben wij een paar geüniformeerde collega’ gevraagd om naar ons toe te komen om ons te assisteren met de aanhouding. Nadat zij arriveerden hebben wij NN en [verdachte] met hun hulp aangehouden.
Wij zagen dat collega [verbalisant 3] de rits van de rechterjaszak van NN opende en dat hij hieruit twee mobiele telefoons haalde: een iPhone 4 en een zwarte iPhone 5S. Ik, [verbalisant 2] , zag dat de iPhone 5S op de Engelse taal stond ingesteld en dat er een gemiste oproep in beeld stond op het moment dat de telefoon uit de jaszak van NN kwam. Terwijl ik bezig was met het opmaken van het proces-verbaal hoorde ik dat de iPhone 5S overging. Ik heb dit telefoontje beantwoord en hoorde dat er iemand in het Engels tegen mij sprak. Hij gaf aan dat hij zijn eigen telefoon belde en dat hij hem terug wilde. Ik heb hem verwezen naar politiebureau Beursstraat voor het doen van aangifte. Hij gaf mij de code van het toestel, die correct was en waarmee ik de telefoon ontgrendelde. De collega die de aangifte van [benadeelde] opnam heeft met toestemming van de officier van justitie de telefoon teruggegeven.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015117447-1 van 23 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde] , zakelijk weergegeven (doorgenummerde bladzijde 1 e.v.):
Ik ben (het hof begrijpt: in de nacht van 22 op 23 mei 2015) uit geweest in de binnenstad van Amsterdam en ik ben naar de [naam bar] bar geweest in de buurt van het Rembrandtplein.
Ik had een zwarte mobiele telefoon van het merk Apple, type iPhone 5S, in de linker jaszak van mijn jas die ik op dat moment droeg.
Ik voelde in mijn jaszak waarin ik de mobiele telefoon had zitten, maar bemerkte dat deze weg was. De bar waar ik was, was erg klein en er waren veel mensen. Tijdens mijn aanwezigheid stonden de mensen heel dicht tegen elkaar aan en botsten vele mensen tegen mij aan tijdens het lopen.
Later heb ik het nummer gebeld van mijn mobiele telefoon en kreeg toen de politie aan de lijn die mij vroeg om naar het bureau te komen voor het doen van deze aangifte.
3. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1300-2015117447-13 van 23 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven (doorgenummerde bladzijde 18 e.v.):
Ik was (het hof begrijpt: in de nacht van 22 op 23 mei 2015 te Amsterdam) met iemand anders. Die andere jongen die ook vast zit. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) heeft gestolen.
(…)
V: Was je de hele avond met [verdachte] (hof begrijpt: de verdachte)?
A: Ja, de hele avond Hij heeft die telefoon gestolen.
Het ging om een iPhone 5s, een zwarte.
V: kun je je nog herinneren dat je in de [naam bar] bar bent geweest?
A: ja, klopt
V: Er wordt ook een zwarte iPhone 5S bij je aangetroffen?
A: Ja, [verdachte] heeft die gestolen. Hij zegt: “hier pak, pak”.
V: je weet dat het een gestolen telefoon is toch?
Ja, precies. Dat is mijn fout. Hij zegt kom pak, pak de politie komt.
Hij heeft hem in mijn zak gedaan.
Het is in een barretje gebeurd. Hij zei: we moeten nu weg.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte een gevangenisstraf van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest zal opleggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan zakkenrollen in een drukke uitgaansgelegenheid. Zakkenrollerij is een misdrijf dat bij de benadeelden, in ieder geval hinder en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt en door de daarmee gepaard gaande schending van de eigendoms- en integriteitsrechten van de slachtoffers, in de samenleving ongenoegen teweegbrengt. In het onderhavige geval ging het om een Britse toerist die in de binnenstad van Amsterdam aan het stappen was en ook in de drukke bar waar hij zich bevond ervan mocht uitgaan dat anderen, zoals de verdachte en zijn medeverdachte, van zijn eigendommen zouden afblijven.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 januari 2016 is de verdachte eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder voor gekwalificeerde vermogensdelicten, zij het dat de laatstbedoelde veroordelingen alweer van enige tijd geleden zijn.
Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtbanken en de hoven.
Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. E. Mijnsberge en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van Y.M. Kho, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2016.
Mr. E.H.M. Druijf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.