In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Freelux B.V. tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek tot faillietverklaring van Freelux Worldwide B.V. werd afgewezen. Freelux stelt een vordering te hebben op Freelux Worldwide van € 48.313,69, voortvloeiend uit onbetaalde facturen. Freelux beweert dat deze vordering door Freelux Worldwide is erkend tot een bedrag van € 20.716,35, en dat er geen tegenvordering van Freelux Worldwide is die deze vordering kan onderbouwen. Freelux Worldwide betwist echter dat er een vordering van Freelux op haar bestaat en stelt dat zij niet in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het hof concludeert dat Freelux niet summierlijk heeft aangetoond dat zij een vordering heeft die de faillietverklaring kan rechtvaardigen. De rechtbank heeft de beschikking bekrachtigd, omdat niet is aangetoond dat Freelux Worldwide in een toestand verkeert van niet kunnen betalen, en de gestelde steunvorderingen van Freelux niet verder zijn besproken. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 15 november 2016.