ECLI:NL:GHAMS:2016:5830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
200.198.566/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting faillissement in schuldsanering en ontvankelijkheid van verzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omzetting van een faillissement in een schuldsanering. De appellant, [X], had eerder een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, maar dit verzoek was door de rechtbank Noord-Holland afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [X] zijn verzoek niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had ingediend, zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw).

Tijdens de zitting op 4 oktober 2016 heeft [X] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M. Verbrugge. De curator, mr. J.C. Siebert, was ook aanwezig. Het hof heeft de relevante stukken en het proces-verbaal van de eerdere zittingen bestudeerd. Het hof concludeert dat [X] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op de oproepingsbrief van de griffier, waarin hem werd medegedeeld dat hij binnen veertien dagen een verzoek tot schuldsanering kon indienen.

Het hof overweegt dat, hoewel [X] aanvoert dat hij niet goed op de hoogte was van de gevolgen van het niet indienen van het verzoek, hij zelf verantwoordelijk is voor het tijdig aanvragen van de schuldsanering. De stelling dat zijn ex-echtgenote wel is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, verandert niets aan de wettelijke bepalingen die voor [X] gelden. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart [X] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement en toepassing van de schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.198.566/01
rekestnummer rechtbank : C/15/243146 / FT RK 16/943
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2016
in de zaak van
[X] ,
wonende te [Y] ,
appellant,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij per fax op 7 september 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016, waarbij het verzoek van [X] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 4 oktober 2016. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Verbrugge voornoemd, die het beroepschrift mondeling nader heeft toegelicht. Voorts is de curator in het faillissement van [X] , mr. J.C. Siebert, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en het proces-verbaal van de faillissementszitting van 26 mei 2015 alsmede de namens [X] op 30 september 2016 nader overgelegde stukken. [X] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken. Aangezien de oproepingsbrief van de griffier van 9 april 2015 voor de faillissementszitting en het proces-verbaal van die zitting ontbraken in het dossier, heeft de griffier van het hof deze stukken bij de rechtbank opgevraagd en een afschrift daarvan ter zitting in hoger beroep aan mr. Verbrugge voornoemd en de curator uitgereikt.

2.Ontvankelijkheid

2.1
Het faillissement van [X] is op verzoek van een schuldeiser, [T] B.V., op 26 mei 2015 door de rechtbank Noord-Holland uitgesproken met benoeming van mr. M.M. Kruithof, lid van die rechtbank, tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. J.C. Siebert, advocaat te Haarlem, als curator. Het onderhavige verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is op 20 april 2016 bij de rechtbank Noord-Holland ingediend.
2.2
Aan de orde is allereerst de vraag of [X] ontvankelijk is in zijn verzoek als hiervoor bedoeld, nu hij dit verzoek niet heeft gedaan binnen de in artikel 3, eerste lid, Faillissementswet (Fw) genoemde termijn.
2.3
[X] heeft in hoger beroep verklaard dat hij zich afvraagt of de termijn genoemd in artikel 3 Fw wel een fatale termijn is. De rechtbank is daaraan voorbijgegaan. [X] heeft gesteld dat een schuldsaneringsverzoek eerder niet aan de orde was omdat hij een akkoord met zijn schuldeisers probeerde te bereiken. Daarna is hij in september 2015 door de curator op de mogelijkheid van de schuldsanering gewezen, hetgeen heeft geleid tot het verzoek van 20 april 2016. [X] heeft gesteld dat hij zich niet goed bewust is geweest van de inhoud van de oproepingsbrief van de griffier en van de gevolgen voor hem in geval van het niet tijdig indienen van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Voorts heeft [X] gesteld dat toelating tot de schuldsanering gunstig is voor de schuldeisers, nu hij een fulltime baan heeft en een boedelbijdrage kan doen.
2.4
De curator heeft verklaard dat in het geval [X] niet-ontvankelijk wordt verklaard in het onderhavige verzoek het faillissement zal worden opgeheven bij gebrek aan baten en [X] daarna een nieuw verzoek tot toelating zal kunnen indienen maar dat hij daarvoor zich eerst tot de gemeente moet wenden.
2.5
Het hof overweegt als volgt. Artikel 3, eerste lid, Fw bepaalt - kort gezegd - dat indien een faillissement van een natuurlijk persoon door een schuldeiser wordt verzocht, de griffier deze persoon terstond bij brief kennis geeft dat hij binnen veertien dagen na de dag van de verzending van die brief een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan indienen. Een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling na de termijn genoemd in artikel 3, eerste lid, Fw leidt, anders dan [X] heeft gesteld, in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. Een uitzondering op deze regel is opgenomen in artikel 15b, eerste lid, Fw. Indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden nagelaten heeft binnen de termijn genoemd in artikel 3, eerste lid, Fw een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen, kan de gefailleerde toch in zijn verzoek worden ontvangen.
2.6
Van een grond voor het maken van de uitzondering als hiervoor bedoeld, is in het onderhavige geval niet gebleken. Vast staat dat [X] de oproepingsbrief van de griffier van de rechtbank heeft ontvangen waarin tevens is vermeld dat hij binnen veertien dagen na dagtekening van de brief een verzoek kan indienen strekkende tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Eveneens staat vast dat [X] binnen de genoemde termijn het bedoelde verzoek niet heeft gedaan. Mocht [X] de brief niet goed hebben begrepen dan wel de gevolgen van het niet indienen van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling binnen de genoemde termijn niet hebben kunnen overzien, dan had het op zijn weg gelegen om hulp te vragen teneinde zich te laten voorlichten over het een en ander. [X] heeft dit nagelaten en de gevolgen van dit nalaten komen voor zijn rekening. Gegeven het voorgaande kan niet worden gesproken van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker wegens hem toe te rekenen omstandigheden heeft nagelaten binnen de termijn genoemd in artikel 3, eerste lid, Fw een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen. De stelling van [X] dat zijn ex-echtgenote - die niet in staat van faillissement was verklaard - wel is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en dat wel vaker een daartoe strekkend verzoek wordt toegewezen vanuit een faillissementssituatie, leidt, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel. Evenmin kan de stelling van [X] dat het onderhavige verzoek uit oogpunt van proceseconomie is gedaan en dat toelating tot de schuldsaneringsregeling voordelen heeft voor de schuldeisers, ertoe leiden dat - met voorbijgaan aan bovengenoemde wettelijke bepaling - het verzoek ontvankelijk wordt verklaard.
2.7
Het vorenoverwogene leidt er toe dat de rechtbank [X] in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep;
- verklaart [X] alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van het op 26 mei 2015 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D.J. Oranje en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.