ECLI:NL:GHAMS:2016:5733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
23-003607-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met bewijsvoering door geluidsopname en verbeurdverklaring van het gebruikte bewijsstuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot verkrachting van de aangeefster op 23 februari 2014. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar in zijn auto had vastgepakt en geprobeerd had haar benen uit elkaar te spreiden, terwijl zij duidelijk maakte dat zij geen seks met hem wilde. De verdachte had een geluidsopname gemaakt van de gebeurtenissen, die als bewijs diende. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de aangeefster had verkracht, maar dat er wel sprake was van een poging tot verkrachting. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof achtte de poging tot verkrachting wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en de iPhone waarmee de geluidsopname was gemaakt, werd verbeurd verklaard. De benadeelde partij, de aangeefster, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 1.738,90, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-003607-14
datum uitspraak: 16 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-654050-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg en in hoger beroep toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Amsterdam en/of Holysloot, gemeente Amsterdam, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die van [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die van [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- heeft geprobeerd de benen van die van [slachtoffer] uit elkaar te spreiden en/of
- op die van [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- ( daarbij) heeft gezegd: "Jawel, jawel, je wilt het wel", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
subsidiair:hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Amsterdam en/of Holysloot, gemeente Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- die van [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- heeft geprobeerd de benen van die van [slachtoffer] uit elkaar te spreiden en/of
- op die van [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- ( daarbij) heeft gezegd: "Jawel, jawel, je wilt het wel", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Amsterdam en/of Holysloot, gemeente Amsterdam, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het door hem, verdachte, met de hand(en), betasten van de borsten en/of de vagina en/of de schaamstreek en/of de benen van die [slachtoffer], immers heeft hij
- die van [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- geprobeerd de benen van die van [slachtoffer] uit elkaar te spreiden en/of
- op die van [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- ( daarbij) gezegd: "Jawel, jawel, je wilt het wel", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging subsidiair ten laste gelegde
Uit de aangifte volgt dat de aangeefster, [slachtoffer], in de nacht van 23 februari 2014 bij de verdachte in de auto zat. Het volgende dat zij zich herinnert, is dat ze buiten op de grond lag en dat de verdachte bovenop haar lag en haar benen probeerde uit elkaar te halen. Ze heeft haar benen gespannen tegen elkaar gehouden en heeft aangegeven dat ze geen seks met hem wilde. Ondanks dat ze heeft geschreeuwd, is de verdachte tussen haar benen bezig geweest om in haar te komen, aldus de aangeefster.
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat zij, toen ze merkte dat het niet lukte de verdachte van zich af te duwen, het heeft doen voorkomen alsof ze zou meewerken, in de hoop te kunnen ontkomen. Nadat ze te kennen had gegeven dat ze zou meewerken verslapte de grip van de verdachte en kon ze los komen. Ze is gaan rennen en achterop een passerende motor gestapt.
De verdachte heeft een geluidsopname van de autorit en daaropvolgende gebeurtenissen gemaakt. Dit in zijn telefoon aangetroffen bestand is (vrijwel en voor zover verstaanbaar) letterlijk uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen en ondersteunt hetgeen in de aangifte is opgenomen. Hieruit blijkt namelijk dat [slachtoffer] meer dan tienmaal te kennen heeft gegeven dat zij “niet wil”, dat de verdachte “normaal” moet doen en dat hij moet stoppen.
Een zedenonderzoek is verricht omdat de aangeefster had aangegeven een vaginale bloeding te hebben waarvan zij de oorzaak niet wist. Enige uren na het incident is de aangeefster lichamelijk onderzocht door de arts [arts 1]. Hierbij zijn monsters van onder meer haar vagina genomen. De arts heeft op de binnenkant van het rechterbovenbeen van de aangeefster twee ovale paarse verkleuringen waargenomen. Op 28 februari 2016 is de aangeefster onderzocht door forensisch arts [arts 2], werkzaam voor GGD Amsterdam. In een geneeskundige verklaring heeft de arts uiteengezet dat hij bij het slachtoffer verscheidene blauwe huidverkleuringen (bloeduitstortingen) heeft geconstateerd, waaronder twee op het rechterbovenbeen.
De getuige [getuige], bij wie de aangeefster achterop de scooter is gesprongen, heeft in de namiddag van 23 februari 2014 gebeld met de politie. Hem was opgevallen dat op de buddy van zijn scooter een bloedspoor te zien was, dat zeker niet van hem afkomstig was. Van deze rode vlek, middenachter op het zadel, zijn foto’s in het dossier gevoegd.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft de bij aangeefster afgenomen lichaamsbemonsteringen onderzocht. Hieruit is gebleken dat één van deze lichaamsbemonsteringen matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De conclusie van het onderzoek luidt dat het zeer veel waarschijnlijk is wanneer het prominent aanwezige mannelijke celmateriaal in de bemonstering van de vagina afkomstig is van de verdachte of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man, dan wanneer dat niet zo is.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de verdachte en de aangeefster over hetgeen in de nacht van
23 februari 2016 heeft plaatsgevonden, uiteenlopen.
De verdachte heeft inconsistent en bij de politie ook in strijd met de waarheid verklaard. De aangeefster daarentegen heeft consistent en gedetailleerd verklaard, terwijl er geen aanknopingspunten bestaan te vermoeden dat zij de verdachte ten onrechte zou beschuldigen.
Bovendien vindt de kern van de beschuldigingen ondersteuning in bovengenoemde bewijsmiddelen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de geluidsopname is uitgewerkt, welke opname ter terechtzitting in hoger beroep is beluisterd, is gebleken dat de aangeefster gedurende een aantal minuten veelvuldig op verschillende wijzen (praten, schreeuwen, gillen, smeken) aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat een en ander tegen haar wil gebeurde. Daarnaast wordt de aangifte ondersteund door het bij de aangeefster geconstateerde letsel, beschreven in zowel het rapport van de GGD-arts als het Onderzoeksrapport zedendelicten. Niet is gebleken van enige andere oorzaak voor het ontstaan van die letsels. De aangifte vindt tot slot steun in de resultaten van het NFI-onderzoek en de omstandigheid dat de aangeefster na het incident een niet door andere oorzaken te verklaren vaginale bloeding heeft gehad.
Gelet op het voorgaande zal het hof uitgaan van de juistheid van de verklaring van de aangeefster en acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft vastgepakt en vastgegrepen en dat hij heeft geprobeerd haar benen uit elkaar te spreiden. Deze handelingen moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm als begin van uitvoering van het misdrijf van verkrachting worden aangemerkt.
De verdachte was al begonnen met het uitoefenen van geweld om de medewerking van de onwillige aangeefster te dwingen dan wel haar verzet te breken. Daarbij duiden de door de verdachte gebezigde woorden “Ik heb condoom bij me” en “We gaan effe ballen” naar algemeen spraakgebruik overduidelijk op de intentie tot geslachtsgemeenschap met penetratie.
Aangenomen moet worden dat uitsluitend omdat de aangeefster zich van verdachtes greep heeft kunnen losmaken en heeft kunnen wegrennen, hij de door hem beoogde verkrachting niet heeft kunnen voltooien. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van een poging tot verkrachting.
Het hof heeft de overtuiging dat de aan de verdachte ten laste gelegde poging tot geslachtsgemeenschap tegen de wil van het slachtoffer heeft plaatsgevonden en dat die omstandigheid voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest. Die overtuiging is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren
Opzet
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij niet de intentie heeft gehad tegen de wil van de aangeefster in haar lichaam seksueel binnen te dringen en dus niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op het binnendringen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de geluidsopname blijkt niet alleen dat de aangeefster niet wenste mee te werken en dat de verdachte desondanks doorging met zijn handelingen. Bovendien blijkt daaruit dat de verdachte al voordat de aangeefster tot gillen overging, ervan op de hoogte was dat zij niet wilde dat hij seksuele handelingen met haar zou verrichten. Hij heeft immers onder meer de volgende bewoordingen gebruikt: “Je wilt niet he”, “Wil je echt niet?” en “Waarom? Wil je niet?”. De verdachte heeft als volgt op de aangeefster gereageerd nadat zij had gezegd aangifte bij de politie te gaan doen: “
Maakt niet uit, doe maar”.
Hieruit leidt het hof af dat de verdachte de intentie had seksuele handelingen met het slachtoffer te verrichten. Het verweer wordt verworpen.
Vastpakken of -grijpen
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de geneeskundige verklaring van en - zoals het hof begrijpt - de beantwoording van vragen door de deskundige [arts 2] vanwege zijn gebrek aan deskundigheid en specialisatie in letsels buiten beschouwing te laten. Subsidiair heeft ze zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is vast te stellen dat de bij de aangeefster geconstateerde letsels vastpak- of grijpverwondingen betreffen.
Het hof heeft in de geneeskundige verklaring uitsluitend acht geslagen op de puur objectieve beschrijving van de letsels die de aan GGD Amsterdam verbonden forensisch arts [arts 2] heeft waargenomen. Het gaat om blauwe plekken. Nog daargelaten dat het hof geen aanleiding heeft aan de deskundigheid van [arts 2], gelet op diens functie en in het bijzonder de aard van genoemde letsels, te twijfelen, vinden zijn bevindingen ondersteuning in het onderzoeksrapport zedendelict zoals hierboven weergegeven. Zowel het primair als het subsidiair gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.
Spreiden van de benen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het spreiden van de benen van de aangeefster, omdat niet kan worden uitgesloten dat de blauwe plekken van de aangeefster een andere oorzaak hebben. Bovendien hoeft het enkele tussen de benen komen nog niet te zijn gericht op het binnendringen van het lichaam.
Het verweer van de raadsvrouw vindt zijn weerlegging in de bewijsmotivering en wordt verworpen.
De verweren van de raadsvrouw die betrekking hebben op het subsidiair onder het derde en vierde gedachtenstreepje ten laste gelegde (het liggen op de aangeefster en het daarbij zeggen: “Jawel, jawel, je wilt het wel”) behoeven geen bespreking, omdat het hof die gedragingen niet bewezen verklaart.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
het subsidiair ten lastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:hij op 23 februari 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die van [slachtoffer] heeft vastgepakt en vastgegrepen en heeft geprobeerd de benen van die van [slachtoffer] uit elkaar te spreiden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht - indien het hof de geneeskundige verklaring of de beantwoording van de vragenlijst van de deskundige [arts 2] voor het bewijs bezigt - deze persoon als getuige (en/of deskundige) te doen horen, teneinde duidelijkheid krijgen over diens deskundigheid en de door hem beschreven letsels.
Zoals overwogen betrekt het hof uitsluitend de puur objectieve beschrijving van de letsels, te weten blauwe plekken, bij de bewijsbeslissing. De nadere duiding van de letsels door [arts 2] worden buiten beschouwing gelaten. Nu deze objectieve bevindingen worden ondersteund door de resultaten van het zedenonderzoek en in het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken van mogelijke andere oorzaken voor het letsel dan waarover de aangeefster heeft verklaard, is het horen van de deskundige niet noodzakelijk. Gelet op de aard van de letsels is nader onderzoek naar de deskundigheid van de arts evenmin noodzakelijk. Het verzoek wordt afgewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft na het nuttigen van veel drank gepoogd [slachtoffer] aan de openbare weg te verkrachten. Hij heeft geweld gebruikt om haar te dwingen seksuele handelingen met hem te ondergaan. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor het slachtoffer. Door zijn agressieve gedrag heeft hij het slachtoffer niet alleen lichamelijk geweld aangedaan. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt dat zij aan het gebeuren langdurige psychische schade heeft overgehouden, onder meer tot uitdrukking komend in depressieve stemmingen, angst, slaapproblemen en gevoelens van wanhoop.
Zij heeft te kennen gegeven veel minder vertrouwen in de medemens te hebben dan voorheen.
Blijkens een ongedateerde brief van gerechtelijk deskundige en GZ-psycholoog [psycholoog], wilde de verdachte geen medewerking verlenen aan een psychologisch onderzoek Pro Justitia. Het hof heeft kennisgenomen de reclasseringsrapportage van 17 maart 2014 van reclasseringswerker [reclasseringswerker]. Aan de totstandkoming van dit advies heeft de verdachte wel bijgedragen. [reclasseringswerker] concludeert dat er geen aanwijzingen voor problemen zijn die gedragsinterventies behoeven en dat de reclassering geen mogelijkheden voor interventies ziet. De deskundige heeft zich onthouden van het geven van een strafadvies.
Het hof heeft zich er tot slot rekenschap van gegeven dat de verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, passend en geboden. Het hof ziet gezien de ernst van het feit geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

Verbeurdverklaring

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort. Het betreft de Iphone, die de verdachte bij zich had ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Hij heeft geluidsopnamen met die Iphone gemaakt van de communicatie tussen hem en de aangeefster ten tijde van de bewezen verklaarde handelingen en heeft deze opnamen nadien bewaard.
Deze Iphone zal daarom worden verbeurdverklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.238,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.738,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof zal de vordering wegens materiële schade geheel toewijzen, omdat de vordering voldoende onderbouwd is en juist voorkomt. Met de rechtbank acht het hof een bedrag van € 1.500 voor de geleden immateriële schade billijk. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat daarvoor nadere instructie, gevolgd door hoor en wederhoor, zou zijn vereist. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen. Zij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een witte iPhone (goednummer 4709724).
Vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 1.738,90 (duizend zevenhonderdachtendertig euro en negentig cent), bestaande uit € 238,90 (tweehonderdachtendertig euro en negentig cent) materiële schade en € 1.500 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.738,90 (duizend zevenhonderdachtendertig euro en negentig cent),bestaande uit € 238,90 (tweehonderdachtendertig euro en negentig cent) materiële schade en € 1.500 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. W.M.C. Tilleman en mr. D.J.M.W. Paridaens , in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 december 2016.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]