Uitspraak
ontneming)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juni 2013. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking. Het Openbaar Ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 319.527 aan de staat zou betalen. De rechtbank had de veroordeelde veroordeeld tot betaling van € 243.344,50 ter ontneming van dit voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 december 2016 heeft de raadsman van de veroordeelde verzocht om een forensisch accountant te benoemen om de omvang van de verduisterde parkeergelden vast te stellen. Dit verzoek werd afgewezen, omdat het onvoldoende onderbouwd was. Daarnaast voerde de raadsman aan dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat zou moeten leiden tot afwijzing van de vordering of een lagere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof oordeelde dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden, maar dat deze overschrijding al in aanmerking was genomen in een gelijktijdig behandelde strafzaak. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en legde geen verdere sancties op. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.