Met betrekking tot [kind e] heeft de Raad gesteld dat sprake is van veel ziekteverzuim, alsmede van een ontwikkelingsachterstand, waardoor [kind e] cognitief niet kan meekomen op de basisschool. Daarnaast laat [kind e] op school gedragsproblemen zien en is hij vaak moe. De Raad stelt verder dat de ouders geen toestemming geven voor een capaciteitenonderzoek om te kunnen bepalen of speciaal onderwijs voor [kind e] nodig is en dat de ouders evenmin verschijnen op gesprekken met de school.
De vader heeft ter zitting in hoger beroep betwist dat [kind e] gedragsproblemen vertoont en stelt dat [kind e] uitsluitend een achterstand heeft op het gebied van rekenen en dat hij daarnaast stottert. De vader verzet zich tegen een onderzoek, omdat [kind e] dan, evenals [kind d] , naar het speciaal onderwijs zal worden gestuurd en geen goede opleiding zal krijgen. De vader stelt dat [kind e] recht heeft op een zogenoemd ‘rugzakje’ voor extra begeleiding en dat ten onrechte niet is gekeken naar deze mogelijkheid om [kind e] extra hulp te bieden in het reguliere onderwijs.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat [kind e] onvoldoende kan meekomen op school, zowel wat zijn rekenvaardigheden als zijn taalvaardigheden betreft, dat hij logopedie nodig heeft en dat sprake is van een cognitieve ontwikkelingsachterstand. [kind e] vindt hierdoor steeds moeilijker aansluiting met klasgenootjes. Daarnaast zijn door de school gedragsproblemen geconstateerd, in de vorm van negatief, storend en ongemotiveerd gedrag. Blijkens de op 12 januari 2016 door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing is het gedrag van [kind e] in de klas verslechterd: [kind e] is snel boos en laat zich niet aansturen. Bovendien heeft volgens de school recent, in december 2015, een incident plaatsgevonden waarbij [kind e] een klasgenootje bij de keel heeft gegrepen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat iedere samenwerking tussen de ouders en de school van [kind e] is uitgebleven en dat geen (constructief) overleg heeft plaatsgevonden. Blijkens het raadsrapport heeft het Stadsteam [woonplaats] aan de raadsonderzoeker bericht dat de school op 12 juni 2015 opnieuw een brief aan de ouders heeft gestuurd, waarin is aangedrongen op een capaciteitenonderzoek bij [kind e] , maar dat de ouders hierop niet hebben gereageerd, hetgeen door de ouders niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden. De gezinsmanager heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de school van [kind e] wekelijks contact zoekt met haar, omdat het de school niet lukt om met de ouders in gesprek te komen. Gebleken is dat de school het dagrooster van [kind e] in groep vier speciaal op hem heeft aangepast. Volgens de school wordt [kind e] echter nog steeds overvraagd en is een verwijzing naar het speciaal onderwijs noodzakelijk. De school heeft aan de GI te kennen gegeven dat de huidige situatie, waarin het negatieve gedrag van [kind e] toeneemt, hij niet kan meekomen met de lesstof en er geen samenwerking is met de ouders, niet langer houdbaar is. Hierdoor heeft de GI zich genoodzaakt gezien voormelde schriftelijke aanwijzing aan de ouders te geven, inhoudende dat de ouders aanwezig dienen te zijn bij de benodigde gesprekken, zodat [kind e] aangemeld kan worden voor het speciaal onderwijs en de ouders de hiervoor benodigde documenten tekenen. Nu overleg met de ouders niet mogelijk is, kan geen onderzoek worden verricht naar de vraag welke begeleiding – al dan niet met een ‘rugzakje’ – of welke vorm van onderwijs [kind e] nodig heeft en is de situatie met betrekking tot [kind e] gestagneerd. Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de logopedie die nodig is voor [kind e] nog steeds niet van de grond is gekomen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind e] die daarin is gelegen dat [kind e] niet het onderwijs volgt dat en de begeleiding (zoals logopedie) ontvangt die past bij zijn ontwikkeling en vaardigheden, terwijl de ouders de problemen van [kind e] onvoldoende (h)erkennen. Deze ontwikkelingsbedreiging kan, anders dan de ouders betogen, onvoldoende worden afgewend in een vrijwillig hulpverleningskader. De gronden voor ondertoezichtstelling van [kind e] waren derhalve ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig en zijn ook thans nog aanwezig. Een ondertoezichtstelling tot in ieder geval 29 juli 2016 is noodzakelijk om het voor [kind e] noodzakelijke onderwijs en eventuele verdere begeleiding vorm te geven.