ECLI:NL:GHAMS:2016:5712
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in jeugdzaak wegens onvoldoende bewijs van aanranding
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van aanranding van een aangeefster op 21 september 2013 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte het dwingen van de aangeefster tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, waarbij geweld of andere feitelijkheden zouden zijn gebruikt. Tijdens de zitting op 15 december 2016 heeft het hof de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte gehoord. Het hof concludeerde dat, hoewel de verdachte de billen en borsten van de aangeefster had betast, er onvoldoende bewijs was dat deze handelingen op een onverwachte of intimiderende wijze waren uitgevoerd. Hierdoor was er geen wettig en overtuigend bewijs voor de tenlastelegging, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.
Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.000,00, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Het hof oordeelde echter dat, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de ten laste gelegde feiten, de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, terwijl het de vordering van de benadeelde partij afwees. De kosten werden door beide partijen zelf gedragen.