ECLI:NL:GHAMS:2016:5710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
23-001835-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een jeugdzaak betreffende het vervoeren van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2016. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 1999, die was vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft zich vervolgens gebogen over de tenlastelegging dat de verdachte op 4 december 2015 te Amsterdam opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft vervoerd. Na onderzoek ter terechtzitting op 22 september en 15 december 2016, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte inderdaad cocaïne heeft vervoerd. De bewezenverklaring is gebaseerd op het proces-verbaal van aanhouding, waarin de verbalisant zijn waarnemingen heeft beschreven, waaronder het zien van de verdachte die een zakje met cocaïne weggooide.

De verdachte is eerder strafrechtelijk veroordeeld en liep ten tijde van het bewezen verklaarde in een proeftijd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten tot een jeugddetentie van 20 dagen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 63, 77a, 77g en 77i van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde jeugddetentie.

Uitspraak

parketnummer: 23-001835-16
datum uitspraak: 29 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684356-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 2].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2016 en 15 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 4 december 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [slachtoffer] en/of aan een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en)) een of meer hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne en/of vervoerd (ongeveer) 2,36 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 december 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

Het hof is mede op grond van het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 4 december 2015, tot de hierboven vermelde bewezenverklaring gekomen. Dit proces-verbaal vermeldt zijn waarnemingen. Onder meer is als zijn waarneming weergegeven dat hij de verdachte tijdens het wegrennen een zakje uit zijn broeksband heeft zien halen en dit zakje heeft zien weggooien. Verbalisant [verbalisant] is vervolgens teruggelopen naar de plek waar hij de verdachte het zakje heeft zien weggooien en heeft gezien dat het zakje er nog lag. Dat zakje bleek bij nader onderzoek vijf bolletjes met daarin een materiaal bevattende cocaïne te bevatten. De eigen waarnemingen van de verbalisant zijn voldoende concreet en specifiek om daaruit de conclusie te trekken dat de verdachte de in de bewezenverklaring opgenomen gedraging heeft verricht. Het door de raadsman gevoerde verweer dat voornoemd proces-verbaal van [verbalisant] onvoldoende is geconcretiseerd, faalt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne vervoerd. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, die ook nog eens verslavend werkt. Bovendien gaat de handel in cocaïne vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Dat de verdachte zich al op zo’n jonge leeftijd bezig hield met een dergelijke drug is uiterst zorgelijk.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2016 blijkt dat de verdachte eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld en ten tijde van het bewezenverklaarde in een proeftijd liep.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de volgende de verdachte betreffende rapporten:
  • een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 november 2016, alsmede eerdere rapporten;
  • een rapport van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) van 18 april 2016, alsmede eerdere rapporten.
Rekening houdend met de aard van het bewezen verklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit voornoemde rapporten, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De duur hiervan is lager dan door de advocaat-generaal geëist, nu het hof niet tot de bewezenverklaring komt van 2,93 gram, doch slechts tot een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Nu voor een voorwaardelijk strafdeel gelet op het voorarrest geen ruimte is, behoeven de rapporten en adviezen van de Raad en JBRA evenals hetgeen namens de Raad ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht geen nadere bespreking.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 63, 77a, 77g en 77i van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.M. Kengen , in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 december 2016.