ECLI:NL:GHAMS:2016:5702

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
23-001437-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal met vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 maart 2014 was gewezen. De verdachte, geboren op 16 februari 1993 in Marokko, was beschuldigd van diefstal van een laptop en een tas uit een auto. De tenlastelegging stelde dat de verdachte samen met anderen de diefstal had gepleegd door een ruit van de auto in te slaan. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 21 januari en 16 december 2016 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het vonnis van de politierechter nietig was, omdat het proces-verbaal niet correct was opgemaakt en ondertekend. Het hof oordeelde dat, hoewel het proces-verbaal niet geldig was, dit niet leidde tot terugwijzing naar de politierechter, omdat het gebrek niet een van de gronden was die in de wet zijn genoemd voor terugwijzing. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes weken verworpen. De raadsman voerde aan dat de staandehouding en aanhouding van de verdachte onrechtmatig waren, maar het hof oordeelde dat er voldoende reden was voor de verbalisanten om de verdachte aan te houden. Uiteindelijk oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de diefstal, omdat niet kon worden vastgesteld wie de diefstal daadwerkelijk had gepleegd. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en vernietigde het vonnis van de politierechter.

Uitspraak

parketnummer: 23-001437-14
datum uitspraak: 30 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer
13-701523-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op 16 februari 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 januari 2016 en 16 december 2016.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een auto heeft weggenomen een (laptop)computer en/of een (dames)tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door een ruit van die auto in te slaan, althans te forceren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid leiden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het vonnis van de politierechter niet is vastgesteld en ondertekend overeenkomstig artikel 327 Wetboek van Strafvordering (Sv), zodat het rechtskracht mist. De raadsman heeft verzocht de zaak om die reden terug te wijzen naar de politierechter in Amsterdam.
Het hof stelt vast dat er geen geldig proces verbaal is van de zitting in eerste aanleg, nu dit niet is ondertekend door de zittingsrechter. Artikel 422, tweede lid, Sv bepaalt dat ingeval toepassing is gegeven aan artikel 378a Sv, en het opmaken van het proces-verbaal dus achterwege is gebleven, de beraadslaging in hoger beroep slechts geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter nietig is en dus niet kan worden geacht te zijn opgemaakt er niet toe leidt dat de zaak wordt teruggewezen naar de politierechter. Het hiervoor vastgestelde gebrek is immers niet een van de in artikel 423 Sv genoemde gronden voor terugwijzing naar de rechtbank. De zaak kan dus in hoger beroep worden behandeld.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van het voorarrest.

In hoger beroep gevoerde verweren

Onrechtmatige staande- en aanhouding
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de staandehouding en daaropvolgende aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, nu de desbetreffende verbalisanten ten tijde van de staande- en aanhouding geen redelijke verdenking van schuld aan het plegen van enig strafbaar feit jegens de verdachte hadden. Dit dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat rechtstreeks door deze onrechtmatige staande houding en aanhouding is verkregen, te weten het aantreffen van de laptop. De verdachte dient ten gevolge hiervan te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [kenteken] en Angevare (pagina 14 e.v. van het doorgenummerde proces-verbaal) houdt – kort gezegd – in dat de verbalisanten op 13 maart 2014 op de Stadhouderskade te Amsterdam rijden alwaar zij een melding krijgen dat zou zijn ingebroken in een voertuig in een parkeergarage van Q-park aan de Van Baerlestraat te Amsterdam. Volgens de melding zou daarbij een auto van het merk BMW met het kenteken [kenteken] met daarin drie Noord Afrikaanse jongens zijn weggereden. Kort daarna ziet één van de verbalisanten genoemd voertuig passeren over de Stadhouderskade, in de nabije omgeving van de Van Baerlestraat. Hierop zijn verbalisanten gekeerd en achter de genoemde BMW aangereden. Zij zien drie personen in de auto zitten. Zij hebben de auto staande gehouden en de verdachten aangehouden. Op de achterbank van de BMW zien zij twee jassen liggen. Verbalisant [kenteken] heeft de jassen opgetild en ziet daaronder een zilverkleurige laptop liggen.
Het hof is van oordeel dat op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden verbalisanten in redelijkheid hebben kunnen oordelen dat er ten aanzien van de drie personen in de BMW met kenteken [kenteken] op het moment van de staandehouding een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond, zodat deze staandehouding – en de daaropvolgende aanhouding – niet onrechtmatig zijn geweest. In dit verband acht het hof de korte periode tussen de melding en het signaleren van voornoemde auto in de directe omgeving van de plaats delict van belang als ook dat in de melding gesproken wordt over drie personen en zich in de auto ook drie personen bevonden.
Het hof is voorts van oordeel dat op goede gronden tot doorzoeking van het voertuig is overgegaan. Gelet op het geringe tijdsverloop was er nog sprake van een heterdaad situatie en kon er gelet op de verdenking van een feit als bedoeld in artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering tot doorzoeking van het voertuig worden overgegaan.

Vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft daarnaast bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer worden afgeleid uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Het hof stelt vast dat de verdachte en zijn medeverdachten kort na de melding zijn aangehouden terwijl zij met zijn drieën in de auto zaten. De van diefstal afkomstige laptop was in die auto aanwezig, verstopt onder een tweetal jassen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de diefstal heeft plaatsgevonden rond het tijdstip dat voornoemde BMW voor de tweede keer de parkeergarage ingereden was. De beheerder van Q-park spreekt in zijn eerste verklaring ten overstaan van de politie over vermoedelijk drie personen die in de BMW zaten toen deze voor de tweede keer de garage inreed. Als hij later als getuige door de raadsheer-commissaris wordt gehoord verklaart hij dat hij de tweede keer slechts één persoon in de BMW heeft gezien. Of hij een van de drie verdachten heeft gezien, en zo ja wie, is niet vastgesteld. Nu ook de melder van de diefstal spreekt over één persoon die bij de auto rondsnuffelde en overig bewijsmateriaal ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat alle drie de verdachten bij de diefstal van de laptop betrokken zijn geweest. Voor medeplegen van de diefstal is dan ook onvoldoende wettig bewijs voor handen.
Er is geen aanvullend sporenonderzoek verricht aan de laptop of aan de auto waaruit de laptop is ontvreemd, waaruit door middel van bijvoorbeeld vingerafdrukken of DNA-sporen het feitelijke daderschap zou kunnen worden afgeleid. De verdachten hebben over de aanwezigheid van de laptop in de auto geen, dan wel geen aannemelijke, verklaring afgelegd zodat ook aan de hand van verklaringen niet vastgesteld kan worden wie feitelijk de diefstal heeft gepleegd. Daarom is ook een veroordeling voor daderschap niet mogelijk. Het hof dient de verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs dan ook vrij te spreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 december 2016.
Mrs. Hartsuiker en Leenaers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=[.......]
.