Uitspraak
1.Inhoud van het verzoek
2.Procesverloop
3.Beoordeling van het verzoek
Nihilstelling eigen bijdrage
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een verzoekschrift van de appellant, die vergoeding vraagt van de eigen bijdrage die hij heeft moeten voldoen in het kader van een toevoeging van een raadsman. De rechtbank Amsterdam had eerder op 10 mei 2016 de appellant niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 44, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstand. Het hoger beroep is ingesteld door de advocaat van de appellant, die aanvoert dat de Raad voor de Rechtsbijstand onterecht niet overgaat tot nihilstelling van de eigen bijdrage, omdat dit geen 'vinkje' is in het geautomatiseerde systeem. Tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer op 11 november 2016 heeft de advocaat de stelling ingenomen dat de vergoeding van de eigen bijdrage in dit geval zou moeten worden toegewezen.
Het hof heeft de argumenten van de advocaat overwogen en vastgesteld dat de Raad voor de Rechtsbijstand de instantie is die beslist over de hoogte van de vergoeding van de kosten van de raadsman, inclusief de mogelijkheid van nihilstelling en restitutie van de eigen bijdrage. De werkinstructie van de Raad geeft aan dat in gevallen van niet-ontvankelijkheid er geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald, maar dat dit niet automatisch geldt voor de appellant in deze zaak. Het hof concludeert dat er mogelijk een andere weg is voor de appellant om nihilstelling van de eigen bijdrage te verkrijgen, maar dat dit niet via de geautomatiseerde weg kan. Daarom is de appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank, en blijft de beschikking in stand.
De beslissing van het hof is om het hoger beroep af te wijzen en de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant te bevelen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 9 december 2016.