ECLI:NL:GHAMS:2016:5691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
R00137716
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens onnodige inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 december 2016 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een verdachte, die schadevergoeding vroeg van de Staat wegens onnodige inverzekeringstelling. De verdachte was op 24 mei 2015 in verzekering gesteld op verdenking van het overtreden van de artikelen 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Hij werd op 26 mei 2015 weer in vrijheid gesteld. De advocaat van de verdachte voerde aan dat de verzochte schadevergoeding van € 315,00, die betrekking had op drie dagen verblijf op het politiebureau, toegewezen moest worden omdat de verdachte niet direct na zijn aanhouding was gehoord en de inverzekeringstelling niet langer in het belang van het onderzoek was. De advocaat-generaal daarentegen concludeerde tot afwijzing van de vergoeding, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren.

Het hof oordeelde dat de inverzekeringstelling in beginsel gerechtvaardigd was gezien de belastende feiten en omstandigheden die ten tijde van de aanhouding aanwezig waren. Echter, het hof erkende dat na de verklaring van de verdachte op 24 mei 2015 er geen verdere onderzoekshandelingen meer waren verricht. Daarom oordeelde het hof dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen voor één dag inverzekeringstelling, ter hoogte van € 105,00. Dit bedrag zou verrekend worden met openstaande bedragen die de verdachte aan de Staat verschuldigd was. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking ondertekenden.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001377-16 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-002507-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. [raadsman 1],
adres kantoor: [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, welke schade als volgt is gespecificeerd:
- 3 dagen verblijf op politiebureau (ad € 105,00 per dag)
€ 315,00
Totaal € 315,00

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op
11 november 2016 de advocaat-generaal en mr. [raadsman 2] namens de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker zelf is niet in raadkamer verschenen.
De advocaat heeft bij de behandeling in raadkamer naar voren gebracht dat het in deze zaak tot een vrijspraak is gekomen. De advocaat heeft primair betoogd dat de verzochte vergoeding om die reden dient te worden toegewezen en overigens dat daar ook gronden van billijkheid voor zijn. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verzoeker niet direct na zijn aanhouding is gehoord en hij na de inverzekeringstelling de volgende ochtend meteen een verklaring heeft afgelegd. De duur van de inverzekeringstelling is geenszins te wijten aan verzoeker.
Subsidiair heeft de advocaat betoogd dat een vergoeding op zijn plaats is vanaf het moment dat de verzoeker een verklaring heeft afgelegd en de inverzekeringstelling niet langer in het belang van het onderzoek was.
De advocaat-generaal heeft onder verwijzing naar het schriftelijk advies van 19 augustus 2016 geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte vergoeding vanwege het ontbreken van gronden van billijkheid.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 24 mei 2015 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – overtreding van de artikelen 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Verzoeker is op 26 mei 2015 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het arrest van 22 juni 2016 in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de beoordeling van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker schadevergoeding toe te kennen, houdt het hof mede rekening met de destijds bestaande verdenkingen en met de proceshouding van verzoeker.
Uit het dossier volgt dat ten tijde van de aanhouding van verzoeker de volgende voor hem belastende feiten en omstandigheden aanwezig waren:
  • verbalisanten kregen op 23 mei 2015 een melding naar een parkeergarage aan de [straat] in Haarlem te gaan omdat daar een persoon rondliep die tegen auto’s trapte en een bagagekar van Schiphol bij zich had;
  • ter plaatse werd verzoeker door twee getuigen aangewezen als die persoon;
  • een getuige verklaarde dat hij had gehoord dat tegen auto’s werd aangetrapt;
  • een verbalisant zag dat de buitenspiegel van één van de geparkeeerde auto’s verdraaid en afgebroken was.
Naar het oordeel van het hof zijn dit belastende feiten en omstandigheden, die in de risicosfeer van verzoeker liggen en die in beginsel zijn inverzekeringstelling konden rechtvaardigen. In het licht van het gewicht van de tegen verzoeker gerezen bezwaren dient de door verzoeker als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling geleden schade voor een deel voor zijn rekening en risico te blijven.
Uit het dossier blijkt tevens dat verzoeker op 24 mei 2015 een verklaring heeft afgelegd. De beide getuigen zijn eveneens op 24 mei 2015 gehoord door de politie. Op grond van artikel 57, eerste lid, Sv vindt een inverzekeringstelling plaats in het belang van het onderzoek. Niet is vast te stellen dat na 24 mei 2015 nog onderzoekshandelingen zijn verricht of nog moesten worden verricht. Het hof acht daarom gronden van billijkheid aanwezig om voor één dag inverzekeringstelling een bedrag van € 105,00 als schadevergoeding toe te kennen.
Het hof zal het bedrag van € 105,00, ingevolge het bepaalde in artikel 90, derde lid, Sv, verrekenen met door verzoeker aan de Staat (CJIB) verschuldigde bedragen en gaat hierbij uit van de juistheid van het CJIB-overzicht openstaande zaken van 25 oktober 2016.

4.4. Beslissing

Het hof:
Kent ten laste van de Staat aan verzoeker een vergoeding toe van
€ 105,00(honderdenvijf euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Bepaalt de verrekening van € 105,00 met de hierna te noemen strafbeschikking:
CJIBnr
[nummer].
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, W.M.C. Tilleman en H.W.J. de Groot, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 december 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 105,00 (honderdenvijf euro), te betalen ten laste van de Staat aan verzoeker voornoemd door overmaking van dit bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van het CJIB, onder vermelding van [nummer].
Amsterdam, 9 december 2016.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.