ECLI:NL:GHAMS:2016:5680

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
23-000949-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in woning met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, was beschuldigd van diefstal in vereniging met braak, gepleegd op 23 januari 2016 in Assendelft. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een geldbedrag en sieraden uit de woning van een weduwe, mevrouw [slachtoffer 1]. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 november 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De advocaat-generaal stelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal, terwijl de raadsvrouw betoogde dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er geen sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof heeft de argumenten van de raadsvrouw verworpen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van één maand op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 60 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €590,00 aan de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer 1], ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000949-16
Datum uitspraak: 9 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-700041-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2016 in de gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in of uit een woning gelegen aan de [adres 2] te Assendelft heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) vijftig euro, althans enig geldbedrag, en/of een aantal sieraden en/of een hoeveelheid tafelzilver, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heef/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 23 januari 2016 heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van braak. Het muntgeld dat is weggenomen uit de woning van mevrouw [slachtoffer 1] past zeer goed bij de vondst van het muntgeld dat is aangetroffen bij de verdachte.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking omdat niet is gebleken van een vooropgezet plan en evenmin duidelijk is wat de bijdrage van de verdachte zou zijn geweest. De inbraak is door de vrienden van de verdachte gepleegd terwijl de verdachte zelf in dronken toestand op de achterbank lag te slapen. Plotseling kreeg de verdachte een hand geld toegeworpen en hoorde hij zijn vrienden roepen: “snel, snel, weg, weg.” De verdachte is een naïeve jongen die door zijn vrienden is misbruikt.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
De verdachte bevond zich op 23 januari 2016 samen met twee vrienden in de auto van zijn moeder in Assendelft. Deze auto is met gedoofde lichten vanaf het erf bij de woning van mevrouw [slachtoffer 1] de [adres 2] opgereden (dossierverklaring getuige [getuige], p. 50,51), terwijl twee mannen tegen de dijk op liepen en vervolgens boven aan de dijk in de auto stapten. In de auto is inbrekersgereedschap, te weten een mini-ledlamp en handschoenen, gevonden (dossierpagina p. 67). Daarnaast is in de auto muntgeld aangetroffen op de plek waar de verdachte in de auto zat. (dossierpagina’s 61-62). Ook in de beide jaszakken van de verdachte is in totaal een grote hoeveelheid kleingeld aangetroffen, waaronder negentien 2 euro munten en vijftien 1 euro munten alsmede één en twee eurocenten.
Aangeefster heeft verklaard dat bij haar diverse euro-muntstukken zijn weggenomen uit een blikje dat door aangeefster na de diefstal kennelijk leeg in de tuin werd aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het geldverkeer sinds 1 september 2004, geldbedragen worden afgerond op vijf en tien eurocent en dat één en twee eurocent munten daardoor in onbruik zijn geraakt. In het gokcircuit zijn één en twee eurocent munten eveneens onbruikbaar. Voorts is bij de verdachte een veelvoud aan euromunten aangetroffen als dat hij naar zijn eigen verklaring bij zich zou hebben gehad.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij met enige regelmaat gokt en dat hij en zijn vrienden die avond waren gaan stappen. De verdachte verklaarde dat hij om die reden ongeveer
€ 10,00 aan muntgeld bij zich had. De overige munten heeft hij van de twee anderen toegeworpen gekregen toen hij in de auto lag te slapen.
Het – overigens niet onderbouwde – alternatieve scenario inhoudende dat hij de overige muntstukken toegeworpen heeft gekregen van de andere twee personen, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, vindt op geen enkele wijze steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd acht het hof de tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2016 in de gemeente Zaanstad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres 2] te Assendelft heeft weggenomen enig geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis heeft de raadsvrouw namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in een woning. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, een weduwe. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten maatschappelijke onrust en brengen zij bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid teweeg. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2016 is hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten als het onderhavige onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een voltooide diefstal in een woning geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Gelet op het feit dat het hier een poging betreft en mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, zal het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. In het bijzonder is de omstandigheid dat de verdachte fulltime werkt, reden om voor een andere strafmodaliteit te kiezen. Het hof acht gelet op het kennelijke gemak waarbij tot dit feit is gekomen, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf wel passend teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan dergelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 590,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering nu de vordering onvoldoende onderbouwd is.
De raadsvrouw van de verdachte heeft eveneens betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu het causale verband tussen het feit en de immateriële schade niet is onderbouwd.
Anders dan de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de vordering is door of namens de verdachte niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 590,00 (vijfhonderdnegentig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 590,00 (vijfhonderdnegentig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R.C.P. Haentjens, in tegenwoordigheid van
A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 december 2016.