ECLI:NL:GHAMS:2016:5678

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
23-000975-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7880 gram hennep op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer. Tijdens een verkeerscontrole door de politie werd de verdachte, die als passagier in een auto zat, aangehouden. De verbalisanten roken een sterke hennepgeur in de auto, wat leidde tot een doorzoeking waarbij de hennep werd aangetroffen.

De advocaat-generaal stelde dat de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de hennep in de auto en slechts een lift had gekregen van de medeverdachte. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte, door in de auto te stappen en niet te informeren naar de geur, bewust de kans had aanvaard dat er hennep aanwezig was.

Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van het feit, gezien de grote hoeveelheid hennep die kennelijk voor de handel was bestemd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000975-16
Datum uitspraak: 16 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-255625-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7880 gram, in elk geval een hoeveelheid, van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, om proceseconomische redenen.

Bewijsoverwegingen

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 19 december 2015 samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 7880 gram hennep. In de auto van de medeverdachte hing een zo sterke hennepgeur, dat deze de verdachte niet ontgaan kan zijn.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte wist niet dat er een grote hoeveelheid hennep in de kofferbak van de auto lag. De verdachte kreeg slechts een lift van zijn vriend, de medeverdachte [medeverdachte]. De medeverdachte heeft de juistheid van deze versie als getuige ter terechtzitting bevestigd.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier gaat het hof uit van de volgende gang van zaken. Op 19 december 2015 bevond de verdachte zich als passagier in een auto die werd bestuurd door de medeverdachte [medeverdachte]. Zij zijn ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stilgehouden. Verbalisant [verbalisant 2] rook direct een penetrante hennepgeur in de auto, waarop de verbalisanten overgegaan zijn tot doorzoeking van het voertuig. Bij deze doorzoeking is er in de kofferbak 7880 gram hennep aangetroffen.
Het hof overweegt dat het niet anders kan dat ook de verdachte in de auto van de moeder van de medeverdachte [medeverdachte] de doordringende hennepgeur moet hebben geroken. Om die reden is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep. De verdachte heeft op dat moment bij de medeverdachte geen navraag gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met hem meegereden. Door zich onder deze omstandigheden niet te distantiëren heeft de verdachte daarmee tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto aanwezig was.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts een lift kreeg van de medeverdachte [medeverdachte] en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid hennep in de auto, ongeloofwaardig en stelt deze terzijde. Voor dit predicaat is temeer aanleiding nu de verdachte bij de politie niet overeenkomstig heeft verklaard, dat hij niet op de hoogte was van de aanwezige hoeveelheid hennep en dat er slechts sprake was van een lift. De verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard: “wat moet ik hier verder over zeggen.” Het hof zal de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] daarom eveneens terzijde stellen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] de in de auto aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7880 gram hennep.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte 7880 gram hennep aanwezig gehad. Gelet op deze grote hoeveelheid neemt het hof aan dat de hennep kennelijk voor de handel was bestemd. De handel in softdrugs is een illegale en winstgevende praktijk die regelmatig gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit terwijl ook aannemelijk is dat de gezondheid van de gebruikers door het gebruik daarvan wordt benadeeld.
Het hof acht, alles afwegende, de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 november 2016.
Mr. H.M.J. Quadvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.