In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7880 gram hennep op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer. Tijdens een verkeerscontrole door de politie werd de verdachte, die als passagier in een auto zat, aangehouden. De verbalisanten roken een sterke hennepgeur in de auto, wat leidde tot een doorzoeking waarbij de hennep werd aangetroffen.
De advocaat-generaal stelde dat de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de hennep in de auto en slechts een lift had gekregen van de medeverdachte. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte, door in de auto te stappen en niet te informeren naar de geur, bewust de kans had aanvaard dat er hennep aanwezig was.
Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van het feit, gezien de grote hoeveelheid hennep die kennelijk voor de handel was bestemd.