In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7880 gram hennep op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer. Tijdens een verkeerscontrole door de verbalisanten werd een sterke hennepgeur waargenomen in de auto van de verdachte, wat leidde tot een doorzoeking waarbij de hennep werd aangetroffen. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte samen met een medeverdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van deze strafbare daad, terwijl de raadsman betoogde dat de medeverdachte niet op de hoogte was van de hennep in de kofferbak.
Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte bij het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de verdachte wist dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto aanwezig was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoon van de verdachte.