In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 april 2015. De verdachte werd beschuldigd van belediging van een conducteur, werkzaam bij GVB, tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De tenlastelegging omvatte ernstige beledigende uitlatingen die de verdachte zou hebben gedaan op 22 maart 2013 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 augustus 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat de conducteur niet kan worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij in dienst was van een privaatrechtelijke rechtspersoon, het GVB, en niet onder toezicht van de overheid opereerde. Hierdoor heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op de belediging van een ambtenaar.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de klachtgerechtigde geen klacht heeft ingediend zoals vereist in artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan door het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.