ECLI:NL:GHAMS:2016:5598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
200.138.093/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhoging onderzoeksbudget en vaststelling vergoeding onderzoeker in vennootschapsrechtelijke procedure

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 23 december 2016, wordt een verzoek behandeld van de besloten vennootschap [A] om het onderzoeksbudget te verhogen en de vergoeding van de onderzoeker vast te stellen. Het onderzoek betreft het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap [C]. De Ondernemingskamer had eerder, in april 2014, een onderzoek bevolen en het budget vastgesteld op € 20.000. De onderzoeker, mr. H.C. den Hollander, heeft op 3 december 2016 verzocht om het budget te verhogen naar € 35.500, wat door de Ondernemingskamer in overweging werd genomen. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarbij mr. M.C. Schepel zich heeft gesteld voor de belanghebbende [B].

De Ondernemingskamer constateert dat de onderzoeker niet alleen onderzoekswerkzaamheden heeft verricht, maar ook heeft deelgenomen aan overleg tussen partijen gericht op het bereiken van een minnelijke regeling. Dit maakt het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de verschillende werkzaamheden van de onderzoeker. De Ondernemingskamer oordeelt dat de vergoeding van de onderzoeker niet beperkt hoeft te zijn tot een bepaalde categorie van werkzaamheden, mits deze voldoende verband houden met de taak van de onderzoeker.

De Ondernemingskamer besluit uiteindelijk het onderzoeksbudget te verhogen naar € 35.500 en de vergoeding van de onderzoeker op hetzelfde bedrag vast te stellen. Tevens wordt bepaald dat het verslag van het onderzoek ter griffie ter inzage ligt voor belanghebbenden. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Tillema.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.138.093/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 23 december 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. H.B. de Regt, kantoorhoudende te Alkmaar,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat: (voorheen mr. B.J.H. Kesnich, kantoorhoudende te Alkmaar, thans:)
mr. M.C. Schepel,kantoorhoudende te Den Haag.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen de hierna te vermelden personen als volgt worden aangeduid:
  • verzoekster als [A] ;
  • verweerster als [C] ;
  • belanghebbende als [B] ;
  • [D] als [D] ;
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 4 en 10 april 2014 in deze zaak.
1.3
Bij die beschikkingen heeft de Ondernemingskamer - voor zover thans van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [C] , het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 20.000 (exclusief btw), mr. H.C. den Hollander benoemd tot onderzoeker, alsmede bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding [D] geschorst als bestuurder van [C] , ing. J.A.H. Overing MBA benoemd tot bestuurder van [C] en bepaald dat één door [A] gehouden aandeel en één door [B] gehouden aandeel in [C] ten titel van beheer aan de hiervoor bedoelde bestuurder zijn overgedragen.
1.4
Bij brief (met bijlagen) van 3 december 2016 heeft de onderzoeker verzocht om het onderzoeksbudget te verhogen tot € 35.500 (exclusief btw) en, op de voet van art. 2:350 lid 3 BW, de vergoeding van de onderzoeker eveneens op dat bedrag vast te stellen. Partijen zijn bij brief van 7 december 2016 door de secretaris van de Ondernemingskamer in de gelegenheid gesteld zich over het verzoek van de onderzoeker uit te laten uiterlijk op 19 december 2016.
1.5
Bij brief van 16 december 2016 heeft mr. Schepel zich gesteld voor [B] en [D] en gereageerd op het verzoek van de onderzoeker. In dat kader heeft hij de Ondernemingskamer in overweging gegeven om, alvorens een beslissing te geven, de onderzoeker om een nadere specificatie te vragen waaruit blijkt welk deel van de door de onderzoeker verrichte werkzaamheden ziet op de onderzoeksopdracht en welk deel betrekking heeft op de ondersteuning bij pogingen een minnelijke regeling te bereiken.
1.6
Van de andere partijen is in dit verband niet vernomen.
1.7
Op 20 december 2016 is ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen het op 19 december 2016 door de onderzoeker ondertekende verslag (met bijlagen) van voormeld onderzoek.
1.8
De griffier heeft het verslag met bijlagen heden ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegd.

2.De gronden van de beslissing

2.1
De Ondernemingskamer constateert op grond van de toelichting van het verzoek en de reactie daarop van [B] dat de onderzoeker niet alleen onderzoekswerkzaamheden in strikte zin heeft verricht, maar ook - in overleg met en met goedkeuring van alle betrokken partijen - gedurende de onderzoeksfase tezamen met de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder heeft deelgenomen aan overleg tussen partijen dat was gericht op het bereiken van een minnelijke regeling. Het is redelijkerwijs niet doenlijk om achteraf een onderscheid te maken tussen de diverse door de onderzoeker verrichte werkzaamheden, alleen al omdat het voor de hand ligt, dat bevindingen in het onderzoeksverslag mede zijn gebaseerd op informatie die de onderzoeker tijdens dat overleg tussen partijen heeft verkregen. Het is evenmin noodzakelijk een zodanig onderscheid te maken, nu de Ondernemingskamer op grond van artikel 2:350 lid 3 BW de vergoeding van de onderzoeker dient te bepalen en die vergoeding aldus niet is beperkt tot een bepaalde categorie van werkzaamheden, mits die voldoende verband houden met de taak van de onderzoeker. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat het niet ongebruikelijk is dat de onderzoeker in overleg met partijen een bemiddelende rol speelt en het hem, juist in besloten verhoudingen als deze, ook vrij staat te bezien of een minnelijke regeling kan worden bereikt (zie ook art. 3.11 van de Aandachtspunten, aanbevelingen en suggesties voor onderzoekers van 1 januari 2013). Dat in 3.7 van de beschikking van 4 april 2014 is overwogen dat de te benoemen bestuurder het tot zijn taak mag rekenen een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven, maakt nog niet dat de onderzoeker zich daarvan in de hier geschetste omstandigheden zou dienen te onthouden. Conclusie is dat ook de door de onderzoeker aan het minnelijke traject bestede tijd op de voet van artikel 2:350 lid 3 BW voor vergoeding in aanmerking komt.
2.2
Los van het voorgaande lijdt het geen twijfel dat de aanwezigheid van de onderzoeker bij een zitting in het kader van een kort geding procedure en bij een comparitie van partijen in een bodemprocedure tussen telkens de hier betrokken partijen, binnen zijn onderzoeksopdracht past en de daaraan bestede tijd moet worden vergoed. De andersluidende opvatting van [B] op dit punt acht de Ondernemingskamer onjuist.
2.3
De onderzoeker heeft zijn verzoek voldoende toegelicht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en nu de Ondernemingskamer het verzoek geenszins onredelijk voorkomt, zal zij het onderzoeksbudget verhogen en de vergoeding van de onderzoeker bepalen als hierna te vermelden.
2.4
Voorts heeft de Ondernemingskamer kennis genomen van het verslag (met bijlagen) van het onderzoek. Gelet op de inhoud daarvan en op de overigens in deze zaak betrokken belangen, ziet de Ondernemingskamer aanleiding om op de voet van artikel 2:353 lid 2 BW te bepalen dat het verslag met bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 35.500 (exclusief btw);
bepaalt de vergoeding van de onderzoeker op € 35.500 (exclusief btw);
bepaalt dat het verslag (tezamen met de bijlagen) van het bij de beschikking van 4 april 2014 door de Ondernemingskamer bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [C] , gevestigd te [....] , ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, en drs. M.A. Scheltema en mr. drs. B.M. Prins RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. Tillema op 23 december 2016.