ECLI:NL:GHAMS:2016:5579

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
23-004941-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplichtigheid aan hennepteelt met vrijspraak voor primair ten laste gelegd feit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de rechtbank. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij opzettelijk had gehandeld in de uitoefening van een bedrijf met betrekking tot hennepteelt.

Het hof oordeelde dat de verdachte wel medeplichtig was aan de hennepteelt, omdat hij zijn schuur ter beschikking had gesteld voor de teelt van hennepplanten. Tijdens een doorzoeking op 12 juli 2011 in de schuur van de verdachte werden 1.512 hennepstekken en 122 hennepplanten aangetroffen. Het hof concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij en dat hij opzettelijk middelen had verschaft door de schuur ter beschikking te stellen. De verdachte had volhard in zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de hennepteelt, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig.

De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schulden en gezondheidsproblemen. Het hof besloot het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf van 120 uur, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004941-14
Datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-741209-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 januari 2016, 24 november 2016, 29 november 2016, 1 december 2016, 9 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair: zaaksdossier H-07 Stekkenkwekerij [adres 1]
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2011, althans 16 mei 2011, tot en met 12 juli 2011 te Haarlem (in een schuur tussen de woonwagens aan het [adres 1] nummer [X en X] ), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer ongeveer 1.512 hennepstekken en/of 122 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair:
[medeverdachte] en/of een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 21 maart 2011, althans 16 mei 2011, tot en met 12 juli 2011 te Haarlem met elkaar, althans één van hen, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een schuur tussen de woonwagens aan het [adres 1] nummer [X en X] ), in elk geval in Nederland, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer ongeveer 1.512 hennepstekken en/of 122 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 21 maart 2011, althans 16 mei 2001, tot en met 12 juli 2011 te Haarlem, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
- door voor die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of
- door voornoemd pand in te richten als hennepkwekerij;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen primair is ten laste gelegd aan de verdachte, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Het hof leidt uit de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 12 juli 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de schuur behorende bij de woonwagen op [adres 1] te Haarlem. Dit betreft de woonwagen van de verdachte. In de directe nabijheid van de schuur werd een henneplucht waargenomen (zaaksdossier H-07, map 7, dossierpagina 106). In de schuur werd een in werking zijnde hennepstekkenkwekerij aangetroffen. In totaal zijn er 1.512 hennepstekken en 122 hennepplanten aangetroffen. Op de moederplanten waren littekens zichtbaar van het knippen van stekken. Gemiddeld genomen waren er tussen de 20 en 24 littekens per plant zichtbaar. Daarnaast werden verscheidene voorwerpen in beslag genomen die in verband staan met een hennep(stekken)kwekerij, zoals onder meer lege jerrycans en lege flessen waarin groeimiddel heeft gezeten (zaaksdossier H-07, map 7, dossierpagina’s 109 e.v.) In de schuur behorende bij de woonwagen op [adres 2] te Haarlem, de woonwagen van de moeder van de verdachte, werd een illegale stroomaansluiting aangetroffen ten behoeve van de kwekerij (zaaksdossier H-07, map 7, dossierpagina’s 158 e.v.)
Het hoger beroep van de verdachte richt zich, aldus de verdediging, tegen de strafmaat en niet tegen de door de rechtbank bewezenverklaarde medeplichtigheid aan hennepteelt. Alhoewel de verdachte in hoger beroep volhardt in zijn verklaring dat hij zijn schuur heeft verhuurd, maar dat hij niet wist dat de schuur werd gebruikt voor de hennepteelt, acht het hof deze verklaring ongeloofwaardig. Gelet op de omvang van de kwekerij, de aangetroffen hoeveelheden hennepstekken en hennepplanten en de hoeveelheid littekens op de planten als gevolg van het afnemen van stekken, concludeert het hof dat er – nog daargelaten de geconstateerde hennepgeur – veel activiteit moet hebben plaatsgevonden in en nabij de schuur van de verdachte en dat dit aan de verdachte, mede gelet op de omstandigheid dat de schuur, zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, vlak bij zijn woonwagen staat, niet kan zijn ontgaan. Het feit dat in de schuur behorende bij de woonwagen van de moeder van de verdachte een illegale stroomaansluiting is aangetroffen ten behoeve van de hennepkwekerij, en de moeder van de verdachte heeft verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de kwekerij, sterkt het hof in de overtuiging dat het de verdachte is geweest die heeft ingestemd met deze stroomaansluiting ten behoeve van de hennepkwekerij in de door hem verhuurde schuur.
Het hof is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep(stekken)kwekerij in zijn schuur en dat hij hiertoe opzettelijk de middelen heeft verschaft door de schuur daarvoor ter beschikking te stellen.
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen hennepplanten en hennepstekken, zoals hiervoor weergegeven, en de omstandigheden waaronder deze zijn gekweekt, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt die na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest, sprake is van een bedrijfsmatig karakter van de teelt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 16 mei 2011 tot en met 12 juli 2011 te Haarlem, in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld en bewerkt in een schuur tussen de woonwagens aan het [adres 1] nummer [X en X] , 1.512 hennepstekken en 122 hennepplanten,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 16 mei 2001 tot en met 12 juli 2011 te Haarlem, opzettelijk middelen heeft verschaft
- door voor die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer twee maanden zijn schuur ter beschikking gesteld voor het telen van hennepplanten. Hij is daarmee opzettelijk behulpzaam geweest bij het (bedrijfsmatig) telen en bewerken van een grote hoeveelheid hennepstekken en hennepplanten. Het gebruik van hennep heeft grote schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de handel in hennep, waardoor ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het Reclasseringsadvies van 13 oktober 2016. Uit dit advies blijkt dat er veel risicofactoren aanwezig zijn die betrekking hebben op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de hoeveelheid schulden en de afwezigheid van een baan en een vaste woon- of verblijfplaats. Hulpverlening gericht op de vele risicofactoren, in de vorm van een meldplicht, is geïndiceerd. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat de opsteller van het reclasseringsadvies, de heer [naam] de verdachte graag wil begeleiden bij het oplossen van zijn problemen teneinde een positieve wending te geven aan diens leven. De verdachte heeft aangegeven dat hij spijt heeft van zijn ondoordachte handelen en wil werken aan een betere toekomst.
Uit voornoemd advies blijkt voorts dat de verdachte kampt met gezondheidsproblemen in de vorm van suikerziekte en slaapapneu.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van andere strafbare feiten, waaronder hennepteelt.
Het hof constateert dat in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim een jaar. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat. Ook in hoger beroep is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Immers, de verdachte heeft op 16 december 2014 hoger beroep ingesteld en op 23 december 2016 wordt arrest gewezen. Gelet echter op de geringe overschrijding zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze schending.
Het hof acht, al het vorenstaande in ogenschouw nemend, in beginsel een straf gelijk aan de straf die door de rechtbank is opgelegd passend en geboden. Gelet echter op de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg, de gezondheidstoestand van de verdachte en de noodzaak van begeleiding van de verdachte door de reclassering bij de afwikkeling van zijn schulden en het vinden van werk, ziet het hof aanleiding het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf van na te melden duur.
De reclassering kan de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de taakstraf bereiken via zijn raadsman op het adres:
[adres 3].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 december 2016.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[.]