ECLI:NL:GHAMS:2016:5564

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
15/00834
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtsgeldigheid van bezwaar door vertegenwoordiging in belastingkwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een bezwaar dat door een beheermaatschappij namens een belanghebbende is ingediend. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen een legesaanslag van € 464.767,20 die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] in verband met een aanvraag omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de rechtbank het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat uit het bezwaarschrift niet bleek dat de beheermaatschappij namens de belanghebbende had gehandeld.

Het Hof oordeelde echter dat de beheermaatschappij, als bestuurder van de belanghebbende, wel degelijk bevoegd was om bezwaar in te stellen op basis van artikel 42 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het Hof concludeerde dat de bewoordingen van het bezwaarschrift niet in de weg stonden aan de vertegenwoordiging door de beheermaatschappij. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de belanghebbende gegrond. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende in hoger beroep, tot een bedrag van € 992, en moest het betaalde griffierecht van € 497 worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 15/00834
30 november 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.,te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. G. Schnitzler (Wieringa Advocaten),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/5414 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 12 oktober 2015 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 24 juni 2014 ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning aan belanghebbende een aanslag leges van € 464.767,20 (hierna: de legesaanslag) opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 18 november 2014 de legesaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 oktober 2015 – verzonden op 23 oktober 2015 – op het beroep van belanghebbende inzake de legesaanslag als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder [
de heffingsambtenaar] in de proceskosten van eiseres [
belanghebbende] tot een bedrag van € 245;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 1 december 2015 hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016; het onderzoek is gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met de uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
Het Hof heeft op 6 oktober 2016 een schriftelijke vastlegging van hetgeen ter zitting is afgesproken aan partijen toegezonden. Partijen hebben naar aanleiding van het verhandelde ter zitting na zitting een compromissoire oplossing van het geschil beproefd. Partijen hebben het Hof bij brieven van 28 oktober 2016 meegedeeld dat ze er niet uit zijn gekomen.

2.Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 24 juni 2014 ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning een aanslag leges van € 464.767,20 opgelegd.
2.2.
De legesaanslag is verzonden naar belanghebbende ter attentie van [beheermaatschappij] B.V. (hierna: [beheermaatschappij]). [beheermaatschappij] is blijkens gegevens uit het Handelsregister de enig bestuurder van belanghebbende.
2.3.
Een brief van 16 juli 2014 van [beheermaatschappij] (hierna: het bezwaarschrift) aan de heffingsambtenaar luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Betreft: bezwaar leges aanvraag omgevingsvergunning aanslagnummer [aanslagnummer] tnv [X] B.V., € 464.767,20
(…)
Hierbij maken wij bezwaar tegen de in hoofde genoemde aanslag.
(…)
Met vriendelijke groet,
[beheermaatschappij] B.V.
[handtekening]
De heer [naam],
Hoofd Financiële Administratie (…)”
2.4.
Tussen [beheermaatschappij], althans medewerkers van [beheermaatschappij], en de heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het hiervoor vermelde bezwaarschrift op 2 september, 18 september en 25 september 2014 overleg plaatsgevonden.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 18 november 2014 het bezwaar ongegrond verklaard en de legesaanslag gehandhaafd. De uitspraak is verzonden naar belanghebbende.
2.6.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 12 oktober 2015 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard; er heeft geen inhoudelijke mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar verzoekt – indien het Hof het oordeel van de rechtbank niet volgt – de zaak voor een inhoudelijke behandeling terug te wijzen naar de rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard – kort gezegd – omdat niets in het onder 2.3 vermelde bezwaarschrift erop duidt dat [beheermaatschappij] namens belanghebbende bezwaar zou hebben ingesteld en [beheermaatschappij] zelf geen belanghebbende is.
4.2.1.
Het Hof volgt de rechtbank niet. Anders dan de rechtbank kennelijk meent, verhinderen de bewoordingen van het bezwaarschrift niet dat [beheermaatschappij] – jegens haar wederpartij kenbaar – is opgetreden als vertegenwoordiger van belanghebbende. Vast staat dat naar aanleiding van het onder 2.3 vermelde bezwaarschrift inzake de aan belanghebbende opgelegde legesaanslag tussen [beheermaatschappij], althans medewerkers van [beheermaatschappij] en de heffingsambtenaar op 2 september, 18 september en 25 september 2014 overleg heeft plaatsgevonden. Uit dit optreden van [beheermaatschappij] kan worden afgeleid dat belanghebbende zich in de bezwaarfase heeft laten vertegenwoordigen door [beheermaatschappij], aan welke vertegenwoordiging de heffingsambtenaar – dat heeft hij ter zitting desgevraagd bevestigd – ook geen enkele twijfel had.
4.2.2.
Het Hof is voorts van oordeel dat de bevoegdheid van [beheermaatschappij], in de hoedanigheid van enig bestuurder van belanghebbende, tot het namens belanghebbende instellen van bezwaar, kan worden gebaseerd op artikel 42 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op grond van deze bepaling kunnen de bevoegdheden van een lichaam worden uitgeoefend door iedere bestuurder. De werkingssfeer van deze bepaling – het gaat over de vertegenwoordiging
buiten rechte– heeft naar het oordeel van het Hof betrekking op het verkeer tussen een belanghebbende en de inspecteur casu quo de heffingsambtenaar in de heffings- en bezwaarfase. Het andersluidende oordeel en de daarvoor gegeven motivering van de rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3.
Het betoog in hoger beroep van de heffingsambtenaar dat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat een (rechtsgeldige) schriftelijke machtiging in de bezwaarfase ontbreekt, faalt omdat [beheermaatschappij] in haar – niet betwiste – hoedanigheid van directeur van belanghebbende geen specifieke machtiging behoefde om het onderhavige bezwaar in te stellen.
Slotsom
4.4.
De rechtbank heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond en de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof wijst de zaak – overeenkomstig het verzoek van de heffingsambtenaar – terug naar de rechtbank.

5.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en (de bijlage bij) het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof berekent deze vergoeding als volgt: 2 punten voor proceshandelingen (1 voor een beroepschrift in hoger beroep en 1 voor de zitting) x € 496 (tarief per punt) x 1 (factor voor het gewicht van de zaak) = € 992.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van in totaal € 992;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 497 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter van de belastingkamer, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 30 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.