In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een bezwaar dat door een beheermaatschappij namens een belanghebbende is ingediend. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen een legesaanslag van € 464.767,20 die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] in verband met een aanvraag omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de rechtbank het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat uit het bezwaarschrift niet bleek dat de beheermaatschappij namens de belanghebbende had gehandeld.
Het Hof oordeelde echter dat de beheermaatschappij, als bestuurder van de belanghebbende, wel degelijk bevoegd was om bezwaar in te stellen op basis van artikel 42 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het Hof concludeerde dat de bewoordingen van het bezwaarschrift niet in de weg stonden aan de vertegenwoordiging door de beheermaatschappij. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de belanghebbende gegrond. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende in hoger beroep, tot een bedrag van € 992, en moest het betaalde griffierecht van € 497 worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum.