ECLI:NL:GHAMS:2016:5542

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
23-000202-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding Wegenverkeerswet met betrekking tot weigering medewerking aan ademonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Sri Lanka in 1980, was beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, wat in strijd is met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De tenlastelegging omvatte zowel het niet blazen in een ademtest als het rijden onder invloed van alcohol. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 42 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij niet had geweigerd mee te werken aan de ademanalyse en dat hij wel degelijk had geblazen. De raadsman voerde aan dat de verdachte onvoldoende was geïnformeerd over de procedure van de ademanalyse. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde dezelfde straffen op als eerder, met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die onder andere te maken had met eerdere veroordelingen voor rijden onder invloed. Het hof benadrukte het belang van de medewerking aan het ademonderzoek voor de verkeersveiligheid en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000202-16
Datum uitspraak: 20 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 96-220935-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sri Lanka) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
subsidiair:
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op een onderdeel tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet heeft geweigerd mee te werken aan de ademanalyse en wel degelijk heeft geblazen ten behoeve van een ademanalyse.
In aanvulling hierop heeft de raadsman aangevoerd dat het de verdachte bij aanvang van de ademanalyse onvoldoende duidelijk is uitgelegd wat de bedoeling was en dat hem een tweede kans moest worden gegeven.
Het hof verwerpt dit verweer. Hetgeen is aangevoerd vindt haar weerlegging in de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 28 oktober 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 42 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingehouden is geweest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard sinds zes maanden geen werk meer te hebben. Hij ontvangt een uitkering. Daarnaast heeft de verdachte schulden, maar krijgt hij schuldhulp en staat hij onder bewind. De verdachte heeft veel last van stress en slikt voorgeschreven antidepressiva.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan een ademonderzoek en zo verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate hij door zijn alcoholgebruik de veiligheid in het verkeer in gevaar heeft gebracht. De verplichting mee te werken aan een dergelijk onderzoek is gesteld ter bevordering van de verkeersveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016 is de verdachte eerder veroordeeld ter zake van rijden onder invloed. Hij is daarvoor in 2012, 2010 en 2009 veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden wederom de Wegenverkeerswet te overtreden, althans te belemmeren dat onderzocht werd of hij onder invloed van alcohol had gereden. Dit valt de verdachte in hoge mate te verwijten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2016.