ECLI:NL:GHAMS:2016:5540

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
23-003064-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met bijzondere aandacht voor de omstandigheden van het geval

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een buurtgenote, waarbij hij haar op 23 mei 2015 in Amsterdam heeft mishandeld door haar op de grond te gooien en meermalen tegen haar lichaam te schoppen en te stompen. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de slechte relatie met het slachtoffer heeft geleid tot de mishandeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte. Het hof heeft daarbij de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden in overweging genomen. De verdachte heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling, maar heeft ook gewezen op de problematische relatie met het slachtoffer. Het hof heeft de straf bepaald op een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 460,45, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afgewezen en de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003064-15
Datum uitspraak: 20 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-100580-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voormelde [slachtoffer], een of meermalen (met kracht), naar/op/tegen de grond heeft geduwd en/of getrokken en/of gegooid en/of genoemde [slachtoffer], een of meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (boven- en/of onder-) lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen(; ook, terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag), tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voormelde [slachtoffer] op de grond te gooien en genoemde [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam te schoppen en te stompen of te slaan, ook terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag, ten gevolge waarvan genoemde [slachtoffer] pijn en letsel heeft ondervonden en bekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het slachtoffer een moeilijke vrouw was, met wie veel buurtbewoners een probleem hadden. Ter illustratie heeft de verdachte ter terechtzitting een uitgeschreven geluidsfragment overgelegd, waarin het slachtoffer een scheldkanonnade hield tegen de verdachte. Ook heeft de verdachte gewezen op de stukken in het dossier van buurtbewoners die getuigen van meningsverschillen en scheldpartijen met het slachtoffer. De verdachte heeft betoogd dat de slechte relatie tussen slachtoffer en de verdachte geleid heeft tot deze mishandeling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan mishandeling van een achtenzestigjarige buurtgenote. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Hoewel de fysieke gevolgen van het bewezen verklaarde feit voor het slachtoffer geen blijvend letsel tot gevolg hebben gehad, acht het hof het handelen van de verdachte mede gelet op de leeftijd van het slachtoffer bijzonder ernstig. Daarbij betrekt het hof tevens dat de verdachte het slachtoffer heeft geschopt en gestompt of geslagen, ook toen zij op de grond lag en zich niet kon verweren. Daarnaast is de verdachte korte tijd later teruggelopen richting het slachtoffer, dat weg probeerde te lopen, waarop hij haar opnieuw heeft geslagen.
Het hof houdt anderzijds enigszins rekening met de aannemelijk geachte omstandigheid dat het slachtoffer een eigen aandeel heeft gehad in het ontstaan van de extreem slechte relatie met de verdachte en zij kort voor het ten laste gelegde kwetsende uitlatingen heeft gedaan jegens de verdachte waarvan aannemelijk is dat deze hem zeer hebben geraakt. Het hof benadrukt dat hiermee slechts beperkt rekening wordt gehouden, omdat voorafgaand aan de kwetsende uitlating van het slachtoffer aan zijn adres de verdachte ook zelf binnen gehoorafstand een kwetsende opmerking heeft gemaakt over het slachtoffer.
Tot slot weegt ten voordele van de verdachte mee dat de verdachte het feit van meet af aan heeft erkend en nadrukkelijk inzicht heeft getoond in het bijzonder ernstige karakter van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016. Ten voordele van de verdachte weegt het hof mee dat dit de eerste keer is dat hij zich ter zake van een dergelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.035,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verwachte - en als schade opgegeven - eigen bijdrage aan de ziektekosten ook daadwerkelijk als gevolg van het strafbare feit aan de benadeelde partij in rekening is gebracht. In zoverre kan de benadeelde partij thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De kosten voor het vervoer naar het ziekenhuis (€ 50,45) en de kosten voor de krukken (€ 10,-) zijn niet betwist en overigens voldoende geconcretiseerd. De vordering tot schadevergoeding wordt in zoverre derhalve toegewezen.
Verder heeft de benadeelde partij € 600,00 gevorderd als vergoeding van de door haar geleden immateriële schade. Rekening houdend met hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegewezen wijst het hof dit deel van de vordering naar maatstaven van billijkheid toe tot een bedrag van € 400,00 en wijst het de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige af.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 460,45 (vierhonderdzestig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 60,45 (zestig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 460,45 (vierhonderdzestig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 60,45 (zestig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2016.