ECLI:NL:GHAMS:2016:5539

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
23-000231-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was vrijgesproken van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, omdat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 augustus 2013, waarbij de verdachte de aangeefster bedreigde met de woorden: "Jullie gaan dood" en "Ik ga jullie vermoorden". Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en haar moeder als geloofwaardig beoordeeld, ondanks het verweer van de raadsman dat de getuigen niet objectief waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en haar moeder steun vinden in de verklaring van de verdachte zelf, die toegaf dat hij de aangeefster had uitgescholden en zich 'volledig over de rooie' had gedragen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die werkloos is en schulden heeft. Tevens is er een overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, wat heeft geleid tot een voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000231-16
Datum uitspraak: 20 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-019508-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover thans aan de orde, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2013 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Jullie gaan dood" en/of "Ik ga jullie vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van bedreiging. De getuigen kunnen niet als objectief worden gezien, aangezien zij familie of vriendinnen van aangeefster zijn. Belangrijker nog is dat de getuigen in elkaars aanwezigheid zijn gehoord, waardoor de mogelijkheid van beïnvloeding groot is. Hierdoor komt de waarheidsvinding in het gedrang en daarom moeten deze verklaringen van het bewijs worden uitgesloten, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar het huis van aangeefster zijn gelopen. De moeder van aangeefster heeft de deur geopend en zij verklaarde meteen dat de verdachte haar dochter met de dood had bedreigd. Vervolgens zagen de verbalisanten aangeefster uit een slaapkamer komen, waarna aangeefster verklaarde bedreigd te zijn door de verdachte. Ten tijde van de verklaring van haar moeder verbleef aangeefster aldus niet in dezelfde ruimte. Het hof ziet geen reden om aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster en haar moeder te twijfelen. Zij vinden voorts steun in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij aangeefster “goed heeft uitgescholden” en dat hij “volledig over de rooie” was. Ook vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van haar moeder over hetgeen de verdachte kort voor het ten laste gelegde tegen haar, de moeder, heeft geroepen.
Het hof zal de verklaringen van de twee vriendinnen van de aangeefster niet gebruiken voor het bewijs, zodat het verweer in zoverre geen nadere bespreking behoeft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 augustus 2013 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie gaan dood" en "Ik ga jullie vermoorden".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij sinds twee maanden een adres heeft.
Hij moet nog wel veel schulden afbetalen. Daarnaast is de verdachte momenteel werkloos. Soms rijdt hij weliswaar rond voor [bedrijfsnaam], maar hij is een invalkracht. De verdachte wil graag weer werken of iets voor zichzelf beginnen, om een vast inkomen te verwerven en zijn schulden te kunnen afbetalen.
Een boete zou een zware belasting voor hem zijn.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis met een proeftijd van één jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn buurmeisje, omdat hij vermoedde dat zij onder andere zijn motor had bevuild en zij, zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, ‘van zijn eigendommen moet afblijven’. Het slachtoffer heeft deze situatie als zeer beangstigend ervaren. Dit is een ernstig feit en is te meer laakbaar, omdat het slachtoffer pas elf jaar was ten tijde van de bedreiging. Gelet op de ernst van het feit en de leeftijd van het slachtoffer acht het hof een hogere geldboete dan gevorderd passend en geboden.
Het hof constateert dat het feit ruim drie jaren geleden is gepleegd. De redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), is in eerste aanleg geschonden, nu de verdachte op 6 augustus 2013 is aangehouden en de inhoudelijke behandeling van de zaak bij de politierechter op 7 januari 2016 heeft plaatsgevonden. Dit is bijna tweeënhalf jaar later.
De zaak werd echter in hoger beroep met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting aangebracht en behandeld.
De overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg wordt daardoor enigszins gecompenseerd. Het hof zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de geldboete die passend wordt geacht in geheel voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.N. Dalebout en mr. A.E. Kleene-Krom in tegenwoordigheid van J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2016.